Er is een plek in de binnenstad, waar ik tijdens mijn Waerse Wandelinge altijd even blijf stilstaan. Het is op de hoek van de Vleesstraat en de Grote Beekstraat. Waarom juist daar? De winkel van Stassen met de etages erboven, het complex in zijn totaliteit op die prominente plek in de binnenstad, is het meest schrijnende voorbeeld van treurarchitectuur. Naoorlogse treurarchitectuur in optima forma.
Het is bijna niet voor te stellen, maar ooit heeft een architect dit getekend en zijn opdrachtgever ermee tevreden gestemd. Vervolgens is er bij de gemeente Venlo een bouwvergunning aangevraagd. Door ambtenaren en bestuurders is er serieus naar gekeken en over gepraat. De vergunning is verleend en het prachtige beeldbepalend hoekpand dat er stond en de oorlog had overleefd, viel ten offer aan de sloopkogel.
Voor alle duidelijkheid, we zijn niet tegen wederopbouwarchitectuur of contemporaine architectuur. Integendeel. Dit is echter non-architectuur. Hoe is dit mogelijk geweest? Welke belangen speelden er? Wie kende wie zo goed, dat dit kon gebeuren?
De dialectdichteres Mien Meelkop schreef na de bombardementen, in het najaar van 1944, het aangrijpende gedicht Erm Vendeloo. Het begint als volgt:
Erm Venlo geleefde stad
wie dreuvig noow dien straote
dien alde huuzer waalbekind
kepot, ineengeschaote
We moeten er regels aan toevoegen:
Of nao de oorlog door barbare
umvaer gehaold, respekloos aafgebraoke
Hieronder foto's van de schandplek nu (met dank aan Streetview), na de oorlog en in het begin van de vorige eeuw (met dank aan Piet Braem).
|
|
Geen opmerkingen:
Een reactie posten