- door Gerrit van der Vorst -
In het
voorjaar is aandacht besteed aan het verblijfs- en bewaringskamp dat na de
bevrijding in Steyl werd ingericht voor politieke delinquenten, in de zwaar
beschadigde drukkerij van het Missiehuis. Het gebouw zou na 1945 in gebruik
blijven als kamp, zij het later onder een andere naam. Uit reacties is gebleken
dat mensen ook geïnteresseerd zijn in dat vervolg.
Eind 1945 waren er verbeteringen aangebracht in de abominabele, mensonwaardige omstandigheden voor de honderden gedetineerden. Zo waren er 11 closetpotten, 2 urinoirs, 6 stopkranen en 2 wasbakken bijgeplaatst en tussenmuren gemaakt. De voedingskosten per gevangene per dag waren opgekrikt van 44 cent in 1945 naar 65½ cent in 1946. Ter vergelijking: aan de warme maaltijden voor het kamppersoneel mocht 75 cent per persoon per dag besteed worden. Verschil moest er blijven.
De gemiddelde aantallen gedetineerden per maand in Steyl (Bron: kampdossier in het Nationaal Archief).
De dwangarbeid had in 1945 127.809,28 gulden opgeleverd. De gevangenen hadden in de oogstvoorziening, in de huishouding en als puinruimers moeten werken. Het Thomas College, de Rijks HBS en andere Venlose instellingen huurden puinruimers uit Steyl in. Zo moest de Rijks HBS daar in 1945 en 1946 vergoedingen van 4.321,30 gulden respectievelijk 2.571,30 gulden voor betalen.
In januari 1946 waren de vrouwelijke gedetineerden overgebracht naar andere kampen of vrijgelaten. Mannelijke bleven er tot en met oktober van dat jaar. De dwangarbeid voor hen werd gevarieerder. Ze werden ook tewerkgesteld als horlogemaker, kleermaker, kunstschilder, in garages en andere werkplaatsen. Met gemiddeld minder gedetineerden zou de opbrengst van de dwangarbeid in 1946 uitkomen op 132.524,44 gulden plus 211,25 gulden uit de verkoop van producten zoals schilderijen en poppen. Bijna 5.000 gulden meer dan in 1945. Maar bij lange na nog steeds niet genoeg om de kosten van het kamp te dekken en het Directoraat Generaal Bijzondere Rechtspleging moest 179.005 gulden bijlappen.
De
gevangenen zelf werden overigens niet veel wijzer van hun gezwoeg. Een enkeling
wist aan wat zakgeld te komen. Maar als dat bij visitatie werd gevonden, werd
het verbeurd verklaard (in 1946 in totaal 46,39 gulden).
Dat de inkomsten uit dwangarbeid tegenvielen, had ook te maken met het aanhoudende administratieve gerommel. Op 1 februari 1946 was de kampleiding met onbepaald verlof en behoud van salaris naar huis gestuurd en vervangen, maar dat had niet geholpen. Het wemelde van de onjuiste boekingen, bij betalingen behorende facturen ontbraken, het kasboek was niet bijgehouden enzovoorts. Er was nauwelijks gekwalificeerd administratief personeel en de hoofdadministrateur zat langdurig thuis.
Het werd gaandeweg om allerlei redenen de hoogste tijd om Kamp Steyl te ontmantelen, en dat gold voor al die kampen. In het najaar van 1946 mochten tienduizenden ‘lichte gevallen’ naar huis. Zo verdwenen in oktober de mannelijke gedetineerden uit Steyl. In het Dagblad voor Noord-Limburg werd geen aandacht besteed aan het verblijfs- en bewaringskamp in Steyl, noch aan de oprichting, noch aan de opheffing.
Toen de laatste gedetineerden waren vertrokken, in november 1946, verscheen in het Overijsselsch dagblad en enkele andere dagbladen wel een artikel over de berechting van ‘oorlogsmisdadigers’ in Steyl. Maar dát was een heel ander verhaal.
Lang stond de voormalige drukkerij van het Missiehuis niet leeg. Viereneenhalve maand, om precies te zijn. Gemeenten waren verantwoordelijk voor huisvesting en sociale voorzieningen, maar op ex-politieke delinquenten of de gezinnen van mensen die hun straf uitzaten zaten ze niet wachten. Sommige ‘landverraders’ konden nergens terecht en voor dat tijdelijke probleem werden doorgangshuizen ingericht. In Limburg kwamen er twee, in de Sint Benedictusabdij in het gehucht Mamelis bij Vaals en in het drukkerijgebouw in Steyl. Op 19 maart 1947 werd Kamp Steyl heropend als doorgangshuis, onder de naam De Hommel. De leiding kwam in handen van directeur Willems en diens echtgenote, afkomstig uit Zierikzee.
De Sint Benedictusabdij in Mamelis (Wikipedia).
Na een maand waren in De Hommel 20 volwassenen en 30 kinderen ingekwartierd, waaronder ook een aantal Venlonaren. Drie maanden later – half juli 1947 – was het aantal bewoners opgelopen tot 66 volwassenen en 70 kinderen. Deze mensen bezaten totaal niets meer – zo waren er geen pyjama’s en zaten de kinderen zonder enig speelgoed – en hadden de nodige problemen. Veel kinderen hadden het bijvoorbeeld lang zonder hun ouders moeten doen, wat de opvoeding niet ten goede was gekomen. De outcasts in De Hommel waren letterlijk van God los en besmettelijke ziektes lagen op de loer.
Een beperkt deel van de ruimschoots overschietende kampruimte werd verhuurd aan Polen die ook nergens terecht konden. Op 8 november 1947 stuurde de Katholieke Poolse vereniging in Venlo een vlammend protest naar De Hommel. De Polen waren op verzoek van Nederland gekomen en hadden gevochten voor Nederland. Het ging niet aan om ze te behandelen als collaborateurs. En het gaf ook geen pas dat ze afgezet en bedrogen werden wat betreft hun distributiebescheiden. Volgens de vereniging was het bovendien zelfs strafbaar om mensen op te zadelen met huuropslag als ze die niet konden betalen.
Aan de Poolse soldaten die geholpen hadden om Nederland te bevrijden, werd pas later aandacht besteed. In mei 1981 werd aan hen de tentoonstelling ‘Wij danken de Polen’ gewijd, in het voormalige huis van bewaring aan het Kleine Gartmanplantsoen in Amsterdam, in mei 1981 (Nationaal Archief, Marcel Antonisse, Anefo).
Op 22 november 1947 publiceerde het Limburgsch dagblad een protest-artikel over uitgestoten gezinnen in verpauperende doorgangshuizen. Kinderen uit doorgangshuizen werden bijvoorbeeld nagejouwd en met stenen bekogeld, zelfs terwijl hun sociale verzorgster hen begeleidde. De politie moest voorkomen dat opgeschoten jongelui voor de ingang van zo’n huis kabaal maakten. De verslaggever betoogde dat de doorgangshuizen de drempel naar de samenleving moesten zijn, ‘waardoor deze ontspoorden, toegerust met gezondere ideeën en bezield met goede voornemens, weer in de maatschappij terugkeren.’ Maar van zo’n terugkeer kwam zo helemaal niets terecht. Sommige gemeentebesturen hadden bovendien openlijk te kennen gegeven, zulke gezinnen ook niet eerder te helpen dan nadat alle anderen een behoorlijk onderdak hadden. En dat zou bij de heersende woningnood wel eens erg lang kunnen duren. Al die tijd moesten gezinnen in De Hommel het doen met één enkele kamer (grote gezinnen met twee kamers), waarvoor ze pensiongeld moesten betalen.
De kop boven het artikel in het Limburgsch dagblad van 22 november 1947 (www.delpher.nl).
De verarming, het maatschappelijk verval, de verbittering en de wanhoop in de doorgangshuizen namen in rap tempo toe. Helemaal schrijnend was de situatie van de – volkomen schuldeloze – kinderen van de ex-politieke delinquenten. Voor hen was er werkelijk geen enkele voorziening.
Overigens
woonden ook nog steeds vijf Poolse gezinnen onder dezelfde omstandigheden in De
Hommel, die bij gebrek aan gemeentesteun steeds dieper in de schuld kwamen.
Het mag dan ook niemand verbazen dat de stemming in het desolate doorgangshuis De Hommel begin 1948 gedeprimeerd was. Directeur Willems was kennelijk zijn oorspronkelijke motivatie kwijt en vroeg half maart 1948 om ontslag. Dat kreeg hij, maar niet nadat hij een schuldbekentenis had geschreven voor een kastekort van 1.750 gulden en voor eventuele financiële ‘lijken in de kast’. Aangenomen mag worden dat De Hommel omstreeks die tijd ook gesloten werd, maar wanneer precies? Het einde van een pijnlijke, mensonterende episode in Steyl was eindelijk daar. In april 1948 werd bekend dat de missiepaters hun machtige rotatiepers terug kregen uit Tsjecho-Slowakije. De drukkerij kon eindelijk in haar oude functie hersteld worden.
Van de voormalige gedetineerden werd weinig meer vernomen. Er viel ook niets positiefs te zeggen over het verblijf in dat vermaledijde oord. Nou ja, in 2012 schreef iemand op internet:
Mijn opa en oma zijn in kamp Steyl
verliefd geworden op elkaar. Mijn opa was de grappenmaker van de barakken; mijn
oma werd begluurd door de plaatselijke boer op de akkergrond waar ze te werk
werd gesteld. Dankzij een opzettelijke werkpartnerruil begonnen ze samen aan
een periode asperges steken in het veld, waar ze tot zonsondergang praatten,
huilden, lachten, vergaten, vreesden en langzaam aan hun toekomst begonnen.
Oma kwam uit een arm, emotioneel
verscheurd gezin. Ze ging aan de slag als zuster voorbij de Duitse grens. Opa’s
Duitsgezinde vader was geen lieve man, en ‘stuurde’ mijn opa en zijn broer als
transporteurs naar het Duitse leger. Opa en zijn broer liepen in de val bij de
Slag om Stalingrad, waar hij de aanval overleefde en 5.000 km terugliep - door de
ijzige sneeuw -, naar Duitsland. Hij was 21.
Oma is al lang dood. Opa werd 92.
Reageren? Stuur een e-mail naar Gerrit van der Vorst: gp.vandervorst@xs4all.nl.
Geweldig, wat een werk
BeantwoordenVerwijderenBeste Gerrit,
BeantwoordenVerwijderenGisteravond wilde ik mijn jongste broer iets meer vertellen over onze familiegeschiedenis. Ik vond in uw prachtig samengestelde blog tot mijn verbazing een stukje wat ik een aantal jaar terug als commentaar had achtergelaten op een bepaalde archiefwebsite. Wat ontzettend leuk dat u dat ‘lichtpuntje’ heeft verwerkt in het blog!
Mijn opa en oma ontmoetten elkaar dus op zeer jonge leeftijd als ‘landverraders’ in Kamp Steyl, trouwden na hun vrijlating en begonnen een bescheiden drogisterij in Den Haag. Daar is mijn vader in 1951 geboren. En in 1984 kwam ik.
Met hartelijke groet!
Astrid Peters
Rotterdam