- door Sef Derkx -
Nieuwsblad van het Zuiden, 15 november 1956 (gevonden via www.delpher.nl)
Blije Hongaarse vluchtelingen op station Venlo (particuliere collectie)
Vijfenzestig
jaar geleden pakten zich boven Europa donkere wolken samen. In Hongarije dat
snakte naar democratie, waren op 4 november troepen van het Warschaupact
binnengevallen. Hongaren sloegen massaal op de vlucht naar Oostenrijk. De
wereld was in de greep van de angst. Een alles vernietigende oorlog met
atoomwapens, leek nabij. De beelden van de Sovjettanks in de straten van
Boedapest en het nieuws over de vele duizenden slachtoffers van het bruut
geweld veroorzaakten een schokgolf van verontwaardiging.
De Nederlandse regering en de media veroordeelden in krachtige bewoordingen de inval in Hongarije. Overal werden protestbijeenkomsten gehouden. In Amsterdam en Den Haag mondden ze uit in rellen die zich richtten tegen de CPN (Communistische Partij Nederland) en de Russische vertegenwoordiging in ons land. In Noord-Limburg werd vooral gebeden voor de vervolgde katholieken van Hongarije. De deuren van kloosterkerk Mariaweyde van de paters dominicanen stonden bij wijze van spreken dag en nacht open voor marathongebedsdiensten. Kardinaal József Mindszenty die ternauwernood aan arrestatie was ontkomen door naar de Amerikaanse ambassade te vluchten, werd symboolfiguur voor het katholieke lijden in Hongarije.
Op internet vinden we een radio-uitzending van woensdag 14 november 1956. Vara-verslaggever Herman Felderhof staat op het eerste perron van station Venlo. Het is zestien minuten over acht ’s avonds. De reporter is samen met honderden anderen in afwachting van een trein met meer dan 670 Hongaarse vluchtelingen. Het is koud en het regent. Met meer dan vijf uur vertraging, rolt om achttien minuten over acht de trein binnen. De verslaggever stamelt aangedaan: ‘Welkom, welkom’. Je hoort onduidelijk geschreeuw. Het muziekkorps van de Limburgse Jagers zet het Hongaarse volkslied in. Mensen barsten in tranen uit en zingen mee. Bij Felderhof vervoegt zich collega Arie Kleywegt, die de reis vanuit Oostenrijk heeft meegemaakt. Hij vertelt over de totale ontreddering van de vluchtelingen. Over de enorme inzet van de Nederlanders tijdens de lange treinreis van meer dan vierentwintig uur. En over een verlangen dat langzaam opflakkerde in de trein. Een verlangen naar een leven in vrijheid in het nieuwe thuisland Nederland. Voor de Hongaarse vluchtelingen van 1956 begon die vrijheid op het station van Venlo.
Algemeen Handelsblad, 15 november 1956 (gevonden via www.delpher.nl)De trein met Hongaarse vluchtelingen op het station van Venlo (particuliere collectie)
Honderden
Venlonaren waren op 14 november 1956 naar het station gekomen om het eerste
contigent ontheemden welkom te heten. Nadat de volksliederen waren gespeeld,
hieven de Hongaren massaal ‘Vivat Neerlandia’ aan. Het werd beantwoord met
‘Vivat Hungaria’. De militairen van de Frederik Hendrikkazerne deelden koffie,
soep en belegde broodjes uit. Het enthousiasme was enorm. Steeds meer mensen braken
door de politieafzetting en renden het perron op waar ze aan de beduusde
vluchtelingen pakjes met levensmiddelen,chocolade en sigaretten gaven. In de
trein zat Lies van Dijk-Leurs, ruim tien jaar geleden heb ik haar geïnterviewd
over wat zij zelf de reis van haar leven noemde. Ze was vrijwilligster bij het
Rode Kruis afdeling Venlo en werkte in het Sint-Josephziekenhuis als
verpleegkundige. Haar was gevraagd om de reis naar de vrijheid te begeleiden.
Van de directie van het ziekenhuis kreeg ze onmiddellijk toestemming. Niet zo
vreemd overigens. Het initiatief ervoor was gekomen van mevrouw Elhardt, de
vrouw van de ziekenhuisdirecteur. Ze was Hongaarse van geboorte en zeer begaan
met het lot van haar landgenoten. Lies van Dijk-Leurs was belast met de zorg
voor de baby’s. Ze koestert dierbare herinneringen aan de reis en de
overweldigende ontvangst in haar eigen stad Venlo.
Tussen de mensen op het perron stond de dertienjarige Anneke Moonen. In de dagen ervoor had ze ademloos naar de radio geluisterd en zich zeer beklemd gevoeld door alles wat gebeurde. De tiener had er met haar vader over gesproken en gevraagd waarom het westen de Hongaren niet militair te hulp kwam. Vader had zijn hoofd geschud en gezegd dat het niet ging omdat daar alles communistisch was. Op 14 november ging ze naar het station. De rillingen liepen over haar rug toen het Hongaarse volkslied werd gespeeld. Even later wandelde ze langs de trein. Uit de geopende coupéramen hingen de Hongaren. Aan een van hen gaf Anneke een beeldje van Maria van Kevelaer. Jaren later realiseerde ze zich dat ze misschien beter brood en iets te drinken mee had kunnen nemen.
Het Parool, 15 november 1956 (gevonden via www.delpher.nl)
Reageren? Mail Sef Derkx: floddergats@xs4all.nl.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten