- door Albert Lamberts -
Wel eens gehoord van Malleus
Maleficarum? Misschien niet. Welnu Malleus Maleficarum is een boek, een
handboek, waarin gedetailleerd staat beschreven hoe heksen zijn te herkennen en
hoe ze vervolgd moeten worden. Auteur van dit naslagwerk is de Duitse
dominicaan Heinrich Kramer, die een zekere meneer Sprengers als mede-auteur
opvoerde wegens diens naamsbekendheid.
Heksen. Vergeten? Een afgesloten hoofdstuk? O nee, zeker niet. Verleden jaar nog werden hele krantenpagina’s gewijd aan het fenomeen heksen. Deze krant bijvoorbeeld publiceerde in juni en in september naar aanleiding van actuele ‘heksenzaken’ grote verhalen over hekserij. In Horn dook amateurhistoricus Mart Graef in de archieven om rovers, Bokkenrijders en heksen een gezicht te geven. In Roermond werd de voorstelling De heks van Almen opgevoerd; de eerste vrouw die in Limburg als heks terecht werd gesteld. En in de vroege zomer van verleden jaar werd door schrijfster Susan Smit een algeheel postuum pardon gevraagd voor als heksen vermoorde vrouwen.
In 2015 schreef Johan Otten het boek het Duivelskwartier, een huiveringwekkende beschrijving van het lot van maar liefst 25 vrouwen in de Peel, die ellendig aan hun einde kwamen op beschuldiging van hekserij.
Als het gerucht
rondwaarde, dat je heks was, werd het bewijs meestal wel geleverd, desnoods
afgedwongen door marteling of met de waterproef. Bleef je drijven was je heks,
als je in de diepte verdween was je onschuldig. Zo ging het niet overal.
Gelukkig maar, want de inquisiteurs legden een ongebreidelde fantasie aan de dag bij het verzinnen van
martelpraktijken, die zelfs in Malleus Maleficarum niet werden opgevoerd.
In Limburg vonden eind
zestiende, begin zeventiende eeuw ook heksenprocessen plaats. Aartshertog
Albrecht van Oostenrijk, landvoogd van de zuidelijke Nederlanden, stond op
strenge vervolging van heksen en een harde aanpak. Hij had zelfs in april 1606
nauwkeurige voorschriften opgesteld over hoe om te gaan met heksen, maar de
schepenen van Venlo verzetten zich tegen deze harde aanpak. In september 1614
had schout Johan Roemer op last van het gerecht in Roermond een zekere Barbara
Vresen laten oppakken op verdenking van hekserij. Dat kon van alles inhouden: het geloof
afvallen, geslachtsgemeenschap met de duivel, het offeren van ongedoopte
kinderen aan de duivel, het betoveren van mensen en vee, het deelnemen aan
orgiën en nog veel meer.
Net als na direct na de Tweede Wereldoorlog, toen er persoonlijke rekeningen werden vereffend met ongefundeerde aanklachten van collaboratie, werden ook toen meermalen verzonnen beschuldigingen geuit om persoonlijke vetes af te handelen. Vrijwel altijd succes verzekerd, want zoals gezegd de folteringen leidden bijna steeds tot bekentenissen. De schout van Venlo eiste bij het gerecht dat Barbara Vresen gefolterd zou worden om een bekentenis af te dwingen, want de beschuldiging bepaalde zich tot de dezelfde ongerijmdheden als in andere gevallen van dien aard aan den dag gebragt werden. Zij had jaren lang in het gerucht van tooverij gestaan en was door sommige lieden als eene tooveres gescholden en geschuwd. Zij had sommigen met eenen slag op de schouders tot een kwijnende ziekte gebragt, waarvan zij gestorven waren. Van andere had zij de beesten, paarden, koeijen, varkens betooverd. Er waren suspecte zwarte katten gezien, die een gerucht gemaakt hadden alsof de straat vol duivelen was, enz.
Op last van het gerecht in Roermond was zij aangehouden, maar zeer tegen de zin van de Venlose schepenen zou zij in Venlo aan scherpe examinatie moeten worden onderworpen en berecht. Dat zou, aldus de schepenen, ‘gewoon’ in Roermond moeten geschieden, waar al eerder heksenprocessen en zelfs executies hadden plaats gevonden. Een lang verhaal kort maken: Auteur Isaac Anne Nijhoff, archivaris in Gelderland, schreef in zijn Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, uitgegeven vanaf 1836, het volgende:
Bij besluit echter van den 18den September 1614 deed
de Aartshertog uitspraak in het geschil en bepaalde dat het regt om de zaak van
Barbara Vresen te onderzoeken en daarover regt te spreken, uitsluitend aan de
Schepenbank te Venlo behoorde; van welk besluit aan het hof zoude kennis
gegeven worden met het verzoek om zijne informatiën tegen de beschuldigde aan
die bank te zenden.
De Venlose schepenen deden
daarop onderzoek en vonden geen schuld. Barbara kon de cel verlaten, maar mocht,
net als haar man, Venlo niet verlaten. De
schout protesteerde en het hof begreep dat de schepenen niet waren te werk
gegaan amore justitiae (uit liefde voor het recht), maar in favorum
appraehensae (ten gunste van de gevangene). Zover bekend kwam Barbara
Vresen derhalve met de schrik vrij. Er zouden vanaf toen in Roermond ook geen
heksenvervolgingen meer hebben plaats gevonden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten