- door Albert Lamberts -
Het college van burgemeester en wethouders van Venlo had bij diverse steden, die ook tot ontmanteling van hun vesting hadden kunnen overgaan, geïnformeerd welke regels die hanteerden bij de ontwikkeling van voormalige vestinggronden. In hoeverre Venlo eender ging handelen is hier lastig te beoordelen, feit is wel dat er bindende voorschriften werden opgelegd, bijvoorbeeld waar het de ontwikkeling van de percelen gelegen aan wat toen nog de Keulscheweg heette, thans de Kaldenkerkerweg.
Na de openbare verkoop in lokaal Amicitia door de ontvanger der Registratie en Domeinen, die namens de staat der Nederlanden handelde, konden de kopers gelijk aan het werk, want aan de koopaktes waren de in acht te nemen regels gehecht, waarvan potentiële kopers voor de verkoop kennis hadden kunnen nemen. Voor alle duidelijkheid: we hebben het hier over april 1874, bijna precies vijf jaar nadat Venlo permissie had gekregen de vestingwerken af te breken.
Bij de foto: prachtige opname van de oude stadsmuur aan de Maas met rechts nog juist zichtbaar het Romerhuis (foto Louis Lanters z.g.; collectie Albert Lamberts)
Hoe luidden die regels? Het gemeentebestuur schreef: De koopers der kavels 18, 19, 20, 21, 22, 23 en 26 verbinden zich tegenover de gemeente Venlo, 1e om de naar den Paralelweg langs den Keulen-Minderischen Spoorweg en naar den weg op Kaldenkirchen toegekeerde gevels der opterigten gebouwen evenwijdig aan de assen dier wegen te plaatsen en 2e om op die kavels geene gebouwen te plaatsen, die aan de naar die wegen toegekeerde zijde minder dan twee verdiepingen hebben, onder de lijst van den gevel.
Veel bouwplannen werden
geaccepteerd, maar er waren ook afwijzingen. Burgemeester Mulder had het er
druk mee. Tal van briefjes, letterlijk van zíjn hand, gingen naar
aspirant-bouwers om hun te verwittigen van afwijzing dan wel toestemming.
Enfin, ondanks dat de ontmanteling in traag tempo verliep, uiteindelijk was er van de vestingwerken toch niets meer over. Bastions of bolwerk, poorten, wallen, alles werd gesloopt en neergehaald. Nu, achteraf, zeggen we, dat het toch doodzonde is, dat het vestingverleden zo rigoureus is weggepoetst.
Dat vond voormalig
burgemeester Berger ook al toen hij een woord schreef in een gids over Venlo, in
1923.
Berger schreef: Zo menig gebouw uit oude tijden echter wacht op het ogenblik, waarop wij ons bewust worden van onze plicht jegens het voorgeslacht, zo menig oud gebruik wil ontwaken uit de slaap waarin het verzonk, omdat het nageslacht niet meer besefte, dat het een eretaak was het voort te zetten en over te leveren aan die na hen kwamen. Die oude gebruiken, die oude gebouwen en al wat wij aan kunstschatten mochten bezitten, dat alles moet zorgvuldig bewaard worden voor de komende geslachten, misschien is het ’t enige, wat wij hun kunnen nalaten.
Toen Berger deze woorden schreef was het wat betreft de vestingmuur en haar poorten te laat. Ik zou best willen weten hoe mijn opa, die die niets ontziende sloop zich zag voltrekken, heeft gedacht. Had hij wellicht ook zoiets van: toch jammer dat alles verdwijnt? Ik weet het niet en ik kan het hem niet meer vragen, maar het zou zo maar eens kunnen.
Reageren? Stuur Albert Lamberts een e-mail: albertlamberts@home.nl.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten