- door Albert Lamberts -
Over doelstelling, naam en nog een aantal zaken bestond binnen het jonge vastelaovesgezelschap eigenlijk van meet af aan grote eenstemmigheid, maar de keuze voor mutsen zorgde voor een rimpeling in de pas aangelegde Jocusvijver. Op 30 november 1842 kwam het comité, thans Raad van Elf geheten, weer bij elkaar. De haan werd als embleem gekozen en als motto de Latijnse spreuk Jocus vitae quod sal coenae. Vrij vertaald: een leven zonder lol is als voedsel zonder zout; een beetje smakeloos dus. Maar toen de mutsen.
De zo herkenbare Jocusmutsen worden ook gedragen door niet-Jocusleden. Soms zelfs extra versierd (Foto Renier Linders)
Op de dag van vandaag vormen de mutsen van de ‘Jocus-notabelen een vast onderdeel van de outfit; de puntmutsen met de vier kleuren, wit meegerekend. Maar voor het zover was moest er een klein robbertje worden uitgevochten in de nieuwe hoonderstal Vors Joeccius E. Thiessen presenteerde die 30ste november 1842 verschillende modellen mutsen: de mutzen, welke onze respective Jocushoofden het aanzien van gekromde suikerbroden zullen geven. Het ontwerp van Dermekideler (orkestleider en lid van de raad) werd gekozen en Boudewijns (de echte naam van de dermekideler) mocht ze leveren voor vijftig cent. Per stuk. De vorst liet enkele weken later weten dat de mutsen op 28 december zouden worden geleverd en dat zij tussen zes en negen uur ’s avonds gratis konden worden afgehaald. Wie alsnog die vijftig cent wilde betalen kon dat gerust op vrijwillige basis doen. Tot stijving van de staatskas.
En toen begon het gedonder. In de Moniteur van 3 december 1842 stond een artikel van een anonieme inzender, die stelde dat er bij de aanbesteding van de mutsen-opdracht niet zuiver was gehandeld. De toewijzing aan een lid van de eigen raad, Boudewijns dus, was niet netjes verlopen. De anonieme briefschrijver raadde aan de aanbesteding nog eens over te doen, want euveral zegge ze: dao is gefoeteld. Tegenwoordig zouden we spreken van belangenverstrengeling, maar misschien moest dat woord destijds nog worden uitgevonden.
Jocus liet de beschuldiging niet over zijn kant gaan en reageerde met een gedicht, dat in alle sociëteiten ter inzage kwam te liggen en in de volgende nummers van de Moniteur werd in het Venloos, Frans en Duits in dichtvorm geageerd tegen of voor de handelwijze van Jocus.
Vorst Joeccius Thiessen was kennelijk het anonieme gedoe helemaal moe en nodigde de bezwaarmakers uit om op de eerste zitting, 8 januari 1843, frank en vrij te komen uitleggen wat hun dwars zat en wat er zou moeten gebeuren. In ’t gesteulsel, een buutteton, konden zij hun bezwaren publiekelijk kenbaar maken. De ton bleef op 8 januari leeg; niemand nam plaats in het gesteulsel. Einde discussie.
En zo dragen de leden van het Venloosch Vastelaovesgezelschap Jocus heden ten dage nog steeds de mutsen, die dermekideler en raadslid Boudewijns eind 1842 aanbood. De zo herkenbare mutsen met in de punt de kleuren rood, wit, blauw en geel en onderaan afgezet met een band in de kleuren wit, groen, blauw en rood. De dragers zijn leden van de Raad van Elf en leden van de diverse Jocus-commissieleden.
Reageren? Stuur Albert Lamberts een e-mail: albertlamberts@home.nl.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten