door Albert Lamberts -
De zusters waren dus benauwd dat Frederik Hendrik de stad voor de Staatsen zou heroveren. Zij vreesden dat zij hun (roomse) godsdienst meer zouden mogen uitoefenen, zoals de eerste keer, dat de stad door de Staatsen was bezet, tussen 1632 en 1637. (Zie aflevering van12 april: Floddergatsblog: Van nul tot nu van woensdag 12 april 2023 - Begerige Oranje-ogen op Venlo (sefderkx.blogspot.com)).
In het klooster Trans Cedron aan de rand van de stad, hield een zuster een nauwgezet dagboek bij van de ontwikkelingen, die binnen de kloostermuren zo’n enorme en ook begrijpelijke opwinding veroorzaakten. In de kroniek van die zuster – de naam wordt niet vermeld – was trouwens al eerder geschreven over de eerste verovering en bezetting door de Oranje-prins in 1632. Die kroniek zou halverwege de negentiende eeuw in handen zijn geweest van Lambert Keuller, gemeentesecretaris en geschiedschrijver. Mede op basis van deze kroniek schreef Keuller in 1843 deze episode in zijn Geschiedenis en beschrijving van Venloo.
In 1637 moesten de Staatsen de bezetting weer opgeven en toen noteerde een gelukkige zuster: Int jaer ons Heeren 1637 heeft Godt Almachtig door synen h. giest belieft te inspireren om ons van de ketterse slavernij te verlossen onsen doorluchtigen prins Ferdinandus Infant van Spanien Cardinal van de H. Roomsch Kercke. Het voor de stad verschijnen van de Spaanse troepen was geheel onverwacht sonder dat wy het minste te vooren daar van gehoort hadden…
Fraaie schematische afbeelding van de vesting Venlo in het museum De Luif (foto Albert Lamberts)
Maar goed, nog geen tien
jaar na het vertrek van Staatse troepen meldden deze zich dus opnieuw voor de
muren van de stad. En direct werd de stad gevorderd, maar de stedelijke
autoriteiten wensten niet tot overgave over te gaan. Onmiddellijk begon daarop de
beschieting door de dra in positie gebrachte batterijen, welcke, zo noteerde de zuster, welcke
batterijen sij alsoo gestelt hebben, dat ons kerkcke ende convent rechts in de
schuet liggende groote noot daarvan geleden heeft.
Kerk en convent werden meerdere
malen getroffen, niet alleen door kanonskogels, maar ook door gloijenden bollen, die in sommige
gevallen terecht kwamen op het brouwhuis, waar tevens de turf voor een heel
jaar lag opgeslagen, en dwars door de koestal ging. De koijen waren so vervirt, dat men sie uyt den stal moest leijden op
een andere plaat, want die daer den bol vast neven gegaen was en wilden op
dieselve plats niet meer staen.
Zoals eerder al vermeld, de kroniekschrijfster had ook oog voor wat er buiten de kloostermuren gebeurde. Zodoende liet zij een mooie beschrijving van de gebeurtenissen in 1646 na voor de historici. Uiteraard vermeldde zij, dat in het klooster dag en nacht werd gebeden, maar hele alinea’s wijdt zij aan de toestand in de stad: slechts 300 soldaten waren er in de stad; Alles bij alles toch niet voldoende om een soo groote beleggering lang tegen te houden en burgers moesten mee waken, vechten ende schieten, ende sij hebben haer soo mannelijck, ende soo dapper geschoeten dat sij grooten schaeden inden prinsen legger gedaen hebben. Volgens de zuster vroeg de prins zich verbaasd af of het binnen de muren slechts om lamen, cruppelen oft sieken ging, zoals hem was voorgehouden en dat hij juist wegens die ondermaatse bezetting zijn beleg voor de stad had opgeslagen menende, dat de stad direct zou capituleren, noch voor het ontbijt.
Prins Frederik Hendrik kwam van een wel zeer koude kermis thuis. Want volgens de kroniekschrijfster hebben liefst zo’n 2000 van sijn volck het leven gelaeten, soo dat hij seijde dat hij sijn leven wt geen statt soo seer en hadden sien schieten als wt Venlo.
Het heldhaftig verzet van
binnen de muren zou mogelijk tot niets hebben geleid, maar de hulp kwam: de
stad kreeg versterking van maar liefst negenhonderd man. Keuller citeert daarna
vrijwel letterlijk het verslag van de kroniekschrijfster in het klooster. Het kwam er op neer, dat mede dankzij de
versterking vanuit de stad succesvolle uitvallen werden gedaan naar de Staatse
bezetter, die ten langen leste besloot de belegering op te heffen, mede op
gezag van een drietal afgevaardigden van Hunne Hoogmogendheden, de Staten der
Vereenigde Provinciën. 25 en 26 oktober 1646 ontruimden de prins en zijn
soldaten hun posities. Op de naamdag van Sint Martinus (11 november) werd een
dankdienst gehouden in de Martinuskerk, waartoe
de magistraat allen de borgers geboden heeft.
Keuller haalt de slechte gezondheid van de prins aan als mede-reden, naast de enorme verliezen, om het beleg te staken, zeker met het oog op de naderende winter.
Er valt wat voor te
zeggen, dat de bezorgdheid om het leven van de prins een rol heeft gespeeld. De
belegering van Venlo zou Frederik Hendriks laatste wapenfeit zijn. Hij overleed
op 14 maart 1647 in Den Haag.
Reageren? Stuur Albert Lamberts een e-mail: albertlamberts@home.nl.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten