- door Adri Gorissen/beeldmateriaal archief auteur -
Jo Nabben (Blerick 1911 - Blerick 1988) geloofde dat ze als
schrijfster de plicht had haar lezers gelukkig te maken en dichter bij God te
brengen. “Niet door op elke bladzijde Zijn naam te noemen, maar enkel door hun
Zijn voortdurende werkzaamheid in alle dingen die er zijn en gebeuren, te doen
voelen”, zei ze daar zelf over.
Portret Jo Nabben
Ze deed die uitspraak in waarschijnlijk het enige interview
dat ze ooit gaf, ik heb althans geen ander kunnen vinden. Het vraaggesprek werd
afgenomen door een onbekende journalist voor Naast Nieuws, de
Paasbijlage bij Nieuws, een uitgave van de Staatsmijnen in Limburg, in
1960.
Jo Nabben debuteerde als 15-jarige met het meisjesboek 'Het einde van Lo’s bakvischtijd'. Daarna volgden er nog negen, waaronder 'Go’s taak' (1932), 'Voorjaarsstorm' (1937) en 'Meisjes met een baan' (1947). Haar vlot geschreven meisjesboeken waren erg populair en werden goed verkocht.
Voor wie op zoek is naar informatie over de Blerickse schrijfster van
tien meisjesboeken, drie romans, zeven heiligenlevens en drie toneelstukken is
het interview een belangrijke bron. De auteur laat haar aan het woord over haar
werk en haar levensvisie en beschrijft bovendien hoe ze eruit ziet en wat voor
indruk ze op hem maakt.
Een voorbeeld van dat laatste? “Wat u zich ook van een
schrijfster voorstelt, wij weten wel zeker, dat uw voorstelling van Jo Nabben
in het geheel niet opgaat. Zij is een charmante vrouw, niet groot, gitzwarte
haren en ogen van antraciet. Zij kleedt zich met smaak en omringt zich met
gezelligheid. Maar het is vooral haar manier van een gesprek voeren, waardoor
zij afwijkt van het beeld, dat wij geneigd zijn ons van een schrijfster te
vormen. Zij spreekt namelijk bijzonder weinig. Zij is op luisteren ingesteld.”
Een van de weinige dingen die ze over zichzelf loslaat en
die niet met haar schrijven hebben te maken, is het volgende: “Ik heb nooit
onrecht kunnen verdragen. Ik heb altijd partij gekozen voor hen die
onderliggen, voor hen die het ’t hardst te verduren hebben”. De onbekende
journalist maakt dan meteen een bruggetje naar haar boeken en stelt terecht:
“De boeken die ze geschreven heeft, gaan ook altijd de sporen van het onrecht
na. Ze vertellen over mensen in een nederige positie, mensen van het tweede
plan, die in hun eenvoud groot zijn, die verdrukt zijn, maar geestelijk sterk”.
Bijbelse romans
Wie dat leest, zal verrast zijn door het genre romans dat Jo
Nabben schreef. Nee, niks geen boeken die actueel maatschappelijk onrecht
beschrijven of een leven aan de zelfkant van de samenleving, maar Bijbelse
romans. Dat gegeven is wat haar voor mij als auteur zo interessant maakt, want
ze schrijft die in een tijd waarin iedereen snakt naar vernieuwing, waarin de
eerste nihilistische romans verschijnen en het in boeken juist vaak om
engagement draait.
Van de andere kant is het logisch dat ze voor dit genre koos,
want die zijn een uitvloeisel van de plicht die ze, zoals boven gemeld, volgens
zichzelf had. De eerste van die romans, met de titel De overspelige vrouw
(herdrukt als Rachel) schreef ze tijdens de oorlogsjaren en publiceerde
ze in 1948. Elf jaar later volgde Hagar en in 1967 verscheen Izebel
en de ongelovigen.
De eerstgenoemde roman speelt in de tijd van Jezus. Nabben
belicht de strijd tussen nieuwlichter Jezus en de behoudende joodse rabbi’s van
die tijd en behandelt tevens het conflict tussen de joden en de Romeinen, toen
de bezetters van Palestina. Kern van het verhaal is een gegeven uit het Nieuwe
Testament. De jonge vrouw Rachel wordt uitgehuwelijkt aan rabbi Dathan, maar
blijft van haar oude buurjongen houden. Als het overspel wordt ontdekt, wordt
Rachel voor Jezus geleid, die een oordeel over haar moet vellen. Hij spreekt
dan de bekende woorden: “Wie van u zonder zonde is, werpe de eerste steen”.
Voor de twee volgende romans, die net als de eerste verzorgd
en beeldend geschreven zijn, haalde ze de thema’s uit het Oude Testament. In Hagar
draait het om de vrouw van die naam, die de bijvrouw is van Abraham. Omdat zijn
echte vrouw Sara hem geen kinderen kan schenken, moet Hagar dat doen. Als ze
van Ismaël bevalt, betekent dat ruzie met Sara. Een strijd die feller wordt als
Sara op hoge leeftijd toch nog zelf een zoon krijgt, genaamd Izaak.
Een conflict staat ook centraal in Izebel en de
ongelovigen. Het is het verhaal van de joodse koning Achab die trouwt met
de Tyrische prinses Izebel. Die laatste wil de joden ertoe bewegen de Tyrische
goden te aanbidden. Het lukt haar heel aardig, maar dan komt de profeet Elias
in beeld. Die voorspelt dat het pas weer gaat regenen als de joodse god in ere
wordt hersteld. Na een lange droogteperiode weten Elias en Achab samen Izebels
streven voorgoed te dwarsbomen.
Lievelingsboek
De anonieme auteur van het interview schrijft dat het niet
vreemd was dat ze voor al haar romans de Bijbel als inspiratiebron gebruikt.
“De Bijbel is haar lievelingsboek. De sobere, krachtige taal trekt haar aan, de
eenvoudige woorden waarachter zoveel menselijks en groots schuil gaat, zijn
voor haar een onuitputtelijke bron van inspiratie. De Bijbel leest ze en
herleest ze.”
Wat ook meewerkte, was dat de schrijfster opgroeide in een
diepgelovig katholiek gezin. Haar vader was schoenmaker en had een zaak aan
huis in de Pontanusstraat in hartje Blerick. Jo had twee broers en drie zussen.
Volgens familieleden leefde het gezin geïsoleerd en waren de zussen, in
tegenstelling tot de schrijfster, gesloten en enigszins wereldvreemd. De kerk
speelde een belangrijke rol thuis.
Jo kreeg dat dagelijks mee, want ze trouwde in 1966 op
55-jarige leeftijd met Fons Hoveijn en ging ook toen pas uit huis. Om er vier
jaar later weer terug te keren na de dood van haar echtgenoot bij een
verkeersongeluk. En zich vanaf dat moment vooral bezig te houden met de
verzorging van haar ernstig gehandicapte zus An.
Het veelvuldig lezen in de Bijbel kwam haar van pas bij het
schrijven, aldus de interviewer van Naast Nieuws, want daardoor “dringen haar
verstand en fantasie steeds dieper door in de omstandigheden en aandriften, die
grote figuren en kleine figuranten uit de Bijbel tot hun daden brachten. Ze
tracht zich een voorstelling te maken van de wereld waarin deze mensen geleefd
hebben. Ze stelt zich op de hoogte van de laatste onderzoekingen op dit gebied
en van wat opgravingen in de landen van Klein-Azië, vooral de laatste tijd aan
het licht gebracht hebben. Zo raakte zij vertrouwd met de levensgewoonten en
gebruiken van de mensen in die streken, duizenden jaren terug. Ze verwonderde
zich erover hoezeer die mensen met hun hartstochten en zwakheden en grote
daden, nog met ons overeenkwamen.”
Duidelijk was in elk geval dat ze veel research voor haar
boeken verrichtte, want hoewel ze nooit in Israël was geweest, strooide ze
daarin schijnbaar achteloos met details over het landschap, over gebruiken,
over kleren, over voedsel, over het geloof en dan natuurlijk vooral het
christelijke geloof met centraal de ene god van joden en christenen. Maar dat
deed ze subtiel, het Bijbelse gegeven werd verpakt in een avonturenverhaal, met
daarin alles wat je van het genre mocht verwachten: meeslepende liefde,
jaloezie, verraad, moord en doodslag.
Grootse allure
De reacties op Nabbens Bijbelse romans waren verdeeld. In de
Limburgse pers werd haar werk bejubeld, vooral door recensent Paul Haimon. Hij
noemde haar eersteling De overspelige vrouw in het Dagblad voor
Noord-Limburg ‘een boek van grootse allure’ en stelde dat de roman de beste
was die in 1948 door een Limburgse auteur was uitgebracht en zelfs de beste van
de hele katholieke Nederlandse letteren van dat jaar.
Er werden over haar boeken echter ook kritische noten
gekraakt. In Het Vrije Volk was een zekere M. Sybr. Koops niet zo
enthousiast over Izebel en de ongelovigen. “Zij verwerkte de stof op de
wijze van een kind dat, volwassen geworden en begiftigd met verbeeldingskracht
en woordenrijkdom, zich een afgerond geheel vormt van een moment uit het
schoolse godsdienstonderwijs”, aldus Koops.
Omslag 'Izebel en de Ongelovigen'. Naast meisjesboeken en Bijbelse romans schreef ze ook
toneelstukken en heiligenlevens. In die laatste was ze niet erg kritisch, het
waren eigenlijk hagiografieën waarin de hoofdpersonen om het maar eens passend
te zeggen de hemel in werden geschreven.
Haimon bleef telkens lovend bij een nieuwe roman van haar en
hij was het ook haar die Nabben vergeleek met de veelgelezen Limburgse en
katholieke schrijfster Marie Koenen. Volgens hem was Nabben de opvolger van
Koenen, die ook Bijbelse romans had geschreven. Ook Koenen zelf zag dat zo.
Toen Nabben haar een exemplaar van De overspelige vrouw toestuurde,
schreef ze het fijn te vinden “een jonge Limburgse schrijfster te kunnen
begroeten, die m’n taak gaat overnemen”.
Stil
Ondanks die over het algemeen lovende reacties en onder meer
het behalen van een tweede plaats bij de jaarlijkse strijd om de Mathias
Kempprijs (de literaire prijs van de beide Limburgen) in 1960, brak Jo Nabben
niet door en werd het na haar derde roman zo goed als stil rondom haar
schrijverschap. Volgens Paul Haimon kwam dat doordat ze bekend was geworden met
meisjesboeken en dat lezers daarom dachten dat ze niet ook goede romans kon
schrijven.
In werkelijkheid waren er twee andere belangrijke redenen.
De eerste was dat ze zich vanaf 1970 wijdde aan de verzorging van haar zwaar
gehandicapte zus, waardoor ze alleen maar tijd had voor kortere verhalen of
bijdragen aan het rechts-katholieke maandblad Confrontatie, waarvan ze
redactrice was. Of voor het schrijven van ingezonden brieven naar kranten en
tijdschriften, waarin ze het behoudende beleid van de in 1972 aangetreden
Limburgse bisschop Jo Gijsen verdedigde. Haar diepgelovigheid verdiepte zich
met het stijgen van haar leeftijd.
Een tweede reden was dat haar werk en de onderwerpen ervan
waren ingehaald door de tijd. Terwijl de maatschappij en ook de literatuur na
de Tweede Wereldoorlog schreeuwden om vernieuwing greep zij terug op wat er
gebeurde in de jaren tussen de beide wereldoorlogen. Het gistte en broeide in
de jaren vijftig en zestig, de mensen keerden zich af van het geloof, maar zij
zag het niet of wilde het niet zien.
In diezelfde decennia verschenen de eerste boeken van
nieuwlichters als Gerard Reve (De avonden, 1947), Harry Mulisch (Archibald
Strohalm, 1952), Jan Wolkers (Kort Amerikaans in 1962) en Jan Cremer
(Ik, Jan Cremer in 1964). En in Limburg van moderne schrijvers als Oscar
Timmers (Landklimaat, 1957) en Ton van Reen (Geen oorlog, 1964). Die
werken waren niet aan haar besteed. In feite was ze als romanschrijfster te
laat geboren.
Bronnen:
Adri Gorissen – De plicht van Jo Nabben. In: Buun,
cultuur-historisch kwartaalblad voor Venlo, Blerick en Tegelen, jrg. 6, nr.
1 (voorjaar 1998). Blz.29-37.
Adri Gorissen – Jo Nabben, schrijfster. In: 1001 Vrouwen
in de 20ste eeuw. (Nijmegen, 2018) Blz. 927-928.
Adri Gorissen – Jo Nabben. In: Limburgs Literatuur
Lexicon. (Maastricht, 2007) Blz. 291.
Paul Haimon – Een verrassende roman van een Blerickse
schrijfster. In: Dagblad voor Noord-Limburg, 12 januari 1949.
Paul Haimon – Schrijfster Jo Nabben overleden. In: Limburgs
Dagblad, 4 mei 1988.
Dr. H.H. Knippenberg – Letterkundigen in Limburg: Jo Nabben.
In: De Bronk, jrg. 7, nr. 1 (september 1959). Blz. 26-28.
N.N. – Jo Nabben. De plicht om mensen gelukkig te maken. In:
Naast Nieuws. Paasbijlage bij Nieuws, een uitgave van de Staatsmijnen in
Limburg, 1960.
M. Sybr. Koops – Bijbels. In: Het Vrije Volk, 30
maart 1968.