woensdag 10 augustus 2022

Loopt Venlo in de toekomst vaker onder water?

 - door Jan Verheugen/ foto's hoogwater 1920  uit particuliere collectie  


In de Floddergatslogs van 27 juli en 3 augustus 2022 gaf Albert Lamberts aandacht aan historische overstromingen van de binnenstad van Venlo.

De Maas heeft in vroeger tijd in Venlo (dat nota bene op Maasduinen is gebouwd) zo af en toe aanmerkelijk hoger gestaan dan in het tot de verbeelding sprekend jaar 1926 het geval was. Lamberts memoreerde al dat de Maas in 1616 zelfs het klooster Mariaweyde binnenliep.


De plek van het klooster heeft – afgaande op hoogtekaarten – nagenoeg dezelfde hoogte als de locatie van St. Martinuskerk (25-26 m. boven NAP). Van bijna de hele stad moet de bodem onder water hebben gestaan. En meer dan dat.

Zonder handhaving van een aantal van de bestaande en de ontwikkeling van nieuwe maatregelen valt niet uit te sluiten dat Venlo in de toekomst vaker onder water zal lopen. Door de verandering van het klimaat neemt de regenhoeveelheid immers immens toe.

In deze bijdrage wordt in grote stappen aandacht gegeven aan de herkomst van het Maaswater, de beheersing van het waterpeil en de beperkingen daarin.


In het riviervak Kessel-Eik – Venlo - Arcen is het winterbed van de laagland-Maas op z’n smalst, het meest wel bij de stadsbrug van Venlo-Blerick. Dat heeft tot gevolg dat de mogelijkheid voor het Maaswater om in de breedte een uitweg te zoeken erg klein is. Het Maaswater zoekt door de belemmeringen eerst een uitweg in de hoogte en stroomt vervolgens in de breedte uit met gevolgen als door Lamberts geschetst.

Vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw hebben onnadenkende bestuurders het al millennia bestaande probleem vergroot door te bevorderen dat er in het winterbed van de Maas doorstroombelemmeringen werden gerealiseerd. De bebouwingen bij Roermond-Herten, het aanvankelijk zonder enig stelsel privaat bedijken van het tuindersgebied tussen Baarlo en Blerick, winterbedbebouwingen in Tegelen en Venlo ten westen van de Tegelseweg, het bedrijventerrein Groot-Boller in Blerick, de snelwegdijken (landhoofden van de Maasbruggen) in de A67 en A73, zijn voorbeelden van onverstandig handelen.

De bebouwingen en andere belemmeringen zorgen voor stuwing van het Maaswater.

Men had beter kunnen weten. De ‘Nederlandsch-Belgische Commissie ingesteld tot onderzoek van de kanalisatie van de gemeenschappelijke Maas’ had immers in zijn ‘Rapport betreffende de werkzaamheden van de Commissie’ (1912), dat de Maas van Visé [Wezet] tot Grave behandelt, de knelpunten al aangegeven. Daar is aan voorbijgegaan.

Gelukkig werkt het onderdeel Maaswerken van het project Ruimte voor de rivieren belangrijk compenserend, maar of de toegenomen en toenemende regenval daar overal en altijd mee is opgevangen zal de toekomst moeten leren.


De Maas is een regenrivier die primair gevoed wordt door een stuk of acht ten westen van de sikkelvormige heuvels Monts Faucilles opborrelende bronnen. Dat huevelgebied bevindt zich in Frankrijk iets ten westen en noordwesten van Bourbonne-les-Bains, dus pal ten noorden van het Plateau van Langrès. De D417, de weg van Bourbonne-les-Bains naar de ‘Route du Soleil’ (A31) -, vormt, zoals informatieborden ook aangeven, de waterscheiding tussen rivieren die op de Noordzee uitkomen en de rivieren die de Middellandse Zee als bestemming hebben.

Iets westelijk is er de waterscheiding met de Marne en Seine en iets oostelijk die met de Saône. De waterscheiding met het stroomgebied van de Moezel is ook nabij, net noordelijk van de Monts Faucilles.

Het water uit de Maasbronnen stroomt noordwaarts na aanvankelijk een westelijke loop van slechts enkele kilometers te hebben gevolgd. Het stroomgebied (het gebied waaruit de rivier zijn water betrekt) is erg smal, halverwege Neufchâteau en Verdun wel het smalst, namelijk een kilometer of vier, vijf.

Onderweg naar de Noordzee doorstroomt de ruim 900 km. lange Maas een gebied van ca. 35.000 km2, een oppervlakte die substantieel kleiner is dan die van Nederland.

In het heuvelland en het laaggebergte van het stroomgebied komen talloze beken en kleine rivieren op de Maas uit. Van de laatste kunnen genoemd worden de Chiers, de Semois, de Lesse, de Sambre, de Ourthe, de Jeker, de Geul, de Roer, de Niers en de Dieze, alle met eigen zijriviertjes en beken. Alle zijriviertjes tezamen voegen een veelvoud van water aan de rivier toe dan de rivier iets ten zuiden van de van de Frans-Belgische grens al voert.

Maatregelen gericht op beperking of voorkoming van wateroverlast moeten dan vooral noordelijker van dit grensgebied gezocht worden.


Op de hellingen van het heuvelland en van het laaggebergte van de Maas valt veel regen die aangevoerd wordt door de overwegend zuidwestelijke wind. De regen valt niet gelijkmatig over het jaar verdeeld en niet elk jaar valt er evenveel regen.

Doordat het stroomgebied over lange afstand erg smal is, bereikt het regenwater al snel de hoofdrivier, de Maas.

Bij regenpieken kan de waterhoogte van de Maas pijlsnel stijgen en het oevergebied naar verhouding breed overstromen. Bovenstrooms van Neufchâteau (dat via de rivier gemeten op ca. 50 km. van het brongebied ligt) zijn er al diverse bruggen die voor circa 80% van hun lengte op pijlers over de oeverlanden heen gebouwd zijn. Daarmee is aangegeven dat waar de doorwaadbare Maas hartje zomer hooguit enkele meters breed is, flink buiten zijn oevers kan treden.

Gezien de smalte van het (vegetatierijke) stroomgebied, de beperkte bewoningsdichtheid en de in relatieve zin beperkte waterhoeveelheid, is het weinig lonend om aldaar te zoeken naar extra mogelijkheden om het water vast te houden. Ook noordelijker in Frankrijk en in België is het vasthouden van regenwater alleen mogelijk door vele honderden lokale voorzieningen te realiseren. (Extra beplanting aanbrengen, kleine spaarbekkens, e.d.) Een lastigheid is de rotsachtige bodem van de Ardennen die de opnamecapaciteit voor water beperkt.



 Het gedurende de waterpiekdagen versneld afvoeren van een teveel aan water is pas mogelijk bij de Sambre.

In hoeverre dat al gebeurt is niet gemakkelijk na te gaan, maar een deel van het Sambrewater dat lokaal niet vastgehouden kan worden, kan in piekdagen afgevoerd worden via het kanalenstelsel dat vanaf Charleroi (aan de Sambre gelegen) via Halle, Brussel en Willebroek naar de Schelde loopt. Het aldus afgevoerde Sambrewater kan zich dan niet bij het Maaswater voegen.


 Bij het naderen van de grens van Nederland nemen de mogelijkheden toe om het teveel aan Maaswater versneld af te voeren.

In de jaren dertig van de vorige eeuw voltooide België het Albertkanaal, een kanaalverbinding tussen de Schelde bij Antwerpen en Luik. Daarbij werd na verbreding en uitdieping deels gebruik gemaakt van al eerder bestaande kanaalstukken die uit de Napoleontische tijd stammen (het onvoltooide Grand Canal du Nord). Het oostelijke deel van het Albertkanaal moest nog aangelegd worden, waarvoor het Plateau van Caestert (waarvan de St. Pietersberg de noordrand vormt), de Kannerberg en - tot Genk - het Kempisch Plateau doorsneden moesten worden. 


Het Albertkanaal wordt gevoed met Maaswater en vanuit het Albertkanaal worden de Belgische Kempen van enig water voorzien. Dat heeft in het verleden enkele keren tot geschillen tussen België en Nederland geleid omdat Nederland de bevaarbaarheid van de Maas in droge tijden bedreigd zag.

De afvoer van Maaswater via het Albertkanaal naar de Schelde lijkt in de dagen na hevige regenval wat vergroot te kunnen worden, waarvoor dan wel enige extra voorzieningen nodig zijn.

Mogelijkheden ook biedt de in 1826 voltooide Zuid-Willemsvaart die van Den Bosch naar Maastricht lopend, na de Belgische afscheiding deels over Belgisch grondgebied.


Ook voor de aanleg van de Zuid-Willemsvaart werd voor een deel gebruik gemaakt van een ruim twee decennia eerder gereedgekomen kanaalvak van het Grand Canal du Nord.

De Zuid-Willemsvaart eindigde in Maastricht in het Bassin, een kleine dokhaven aan de noordkant van de oude stad, die een sluisverbinding met de Maas had en heeft.

Via een verbindingskanaal op Belgisch grondgebied is de Zuid-Willemsvaart nabij Lanaken verbonden met het Albertkanaal. 650 meter noordelijker van het Bassin bevindt zich het Voedingskanaal waarmee de Zuid-Willemsvaart met Maaswater gevoed wordt.

Ook de afvoer van Maaswater via Zuid-Willemsvaart lijkt op waterpiekdagen iets opgevoerd te kunnen worden, ook in dit geval na het aanbrengen van extra voorzieningen. Of dat het beste kan verlopen via het genoemde Verbindingskanaal ten noorden van het Bassin, via het bij het Albertkanaal aanvangend verbindingskanaal, of – zie hierna – via het Kanaal Wessem-Nederweert, dat moet aan waterstaatsdeskundigen worden overgelaten.

Als laatste noemen we het kanaal Wessem-Nederweert dat de Maas met de Zuid-Willemvaart verbindt. Ook hier lijkt extra afvoer van Maaswater mogelijk.

De Zuid-Willemsvaart kan dus Maaswater van de omgeving van Maastricht (respectievelijk Wessem) naar de Maas iets ten noorden van Den Bosch afvoeren.  Op het eerste gezicht lijkt dat onzinnig, maar het heeft toch het voordeel dat daarmee overstromingen tussen Maastricht en Den Bosch wat beteugeld kunnen worden.

 

De toeneming van de regenval lijkt een niet te keren proces te zijn.

Om overstromingen van onder meer Venlo te voorkomen is het noodzakelijk om geen enkele bebouwing of ophoging van het winterbed van de Maas meer toe te staan en waar de mogelijkheid zich aandient om eerdere foute beslissingen ongedaan te maken, deze kans met beide handen aan te grijpen.

Daarnaast is het verstandig om oppervlakteverhardingen in het gehele stroomgebied van de Maas, maar vooral in België en Nederland, tot een minimum te beperken en waar mogelijk deze ongedaan te maken. (Tuinen, parkeerterreinen, wegen, uitbundige bebouwing, kunststofsportvelden die doorgaans op schuimbeton worden aangelegd, enz.)

Ook het op grote schaal planten van vooral bomen en grote heesters (die beide ook bijdragen aan de demping van temperaturen) en het in stand houden van onderbegroeiing (van belang ook voor de biodiversiteit) zorgt er voor dat regenwater wordt vastgehouden. Het creëren van nog meer overstroomplekken bij beken, waterbuffers en infiltratievoorzieningen op bedrijventerreinen zoals Trade Port, is ook van grote betekenis.

De toekomst moet uitwijzen of een veelheid van kleinere en grotere maatregelen wateroverlast kan indammen of voorkomen. Venlo kan er niet van uitgaan daarmee alle misère afgewend is. Immers, niet vergeten moet worden dat het niet de natuur is die zich tegenover de mens misdraagt, maar dat het de mens is die ten onrechte en weinig succesvol de natuur naar zijn agenda wil vervormen, misvormen.

Reageren? Stuur Jan Verheugen een e-mail: j.verheugen@planet.nl.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten