vrijdag 31 juli 2020

IJsfabriek


- door Sef Derkx - 

De zomer van 1911 mocht er zijn. Wat heet, wekenlang stond een verschroeiende zon aan een strakblauwe hemel. De zomer begon in juni en hield aan tot september met een gemiddelde temperatuur van dertig graden. Op 15 juli moest de Venlose firma Bergerboten, die wekelijks op Rotterdam voer, de schepen uit de vaart nemen vanwege de lage waterstand van de Maas. 

In de zomermaanden kon het waterpeil in de Maas flink zakken, zoals deze prentbriefkaart met huzaren laat zien, circa 1900 (met dank aan Piet Braem)

Het was sinds 1850 niet meer gebeurd, Minder voorzichtige schippers liepen vast bij de Nak, een eilandje in de Maas ter hoogte van de Molenbossen. Op 18 juli 1911 kwam de Nieuwe Venlosche Courant met een opvallend bericht gerelateerd aan de tropische temperaturen: “Hoogthermometrische hitte, dientengevolge een sterke uitwaseming – eindresultaat een onleschbare dorst. En zoo gebeurde het dat Zondag en Maandag een tiental van die blauw-blauwen ter ontnuchterende, kalmerende afkoeling in de politiekoelkamer terecht kwam. En aller temperatuur en temperament daalde weer spoedig tot normale stand door het intense vrijheidsverlangen.” Kijk, dat is nog eens een poëtische berichtgeving over openbare dronkenschap. Vandaag de dag wordt het in de media afgedaan met ‘ter ontnuchtering ingesloten’. 


De gemeentepolitie had lange jaren een post, die gevestigd was op de parterre van het stadhuis (collectie Jos Symons)

Natuurlijk was niet iedereen blij met de bloedhitte. Slagers moesten handenwringend toezien hoe hun vlees bedierf, verse vis werd niet meer vervoerd en in kelders van sommige cafés verzuurde het bier. Met de verzengde hitte van 1911 nog in het geheugen, kwam op zondag 4 januari van het jaar daarop een groot aantal gedupeerden bijeen in zaal Amicitia in de Steenstraat, de latere Scalabioscoop. Op initiatief van de Venloosche Slagersvereeniging wilde men komen tot oprichting van een fabriek voor koelijs. 

Zuidzijde van de Markt met begin Steenstraat, onder pijl Amicitia (met dank aan Piet Braem)

De initiatiefnemers kozen voor een bouwterrein tussen Oostsingel (nu Burgemeester van Rijnsingel) en Heutzstraat. Op 11 juni 1912 kon men de leden van de coöperatieve ijsfabriek melden, dat voortaan: “Prima kristalijs à 30 ct. per blok van 25 KG.” te koop was. Niet-aandeelhouders betaalden zes cent meer meer per blok.

Nieuwe Venlosche Courant, 11 juni 1912 (gevonden via www.delpher.nl) 

Delfts blauw bord vervaardigd ter gelegenheid van het dertigjarig bestaan (collectie Sef Derkx)

De ijsfabriek in de steeg aan de Heutzstraat was nog in bedrijf toen ik er als kind speelde. Wanneer ik terugreken moet het eind jaren vijftig, begin jaren zestig zijn geweest. In de fabriek werkte een zeer markante persoon: Jan de Joode. Een jaar of dertig geleden heb ik hem uitvoerig geïnterviewd over de ijsfabriek. We waren beiden stamklant in het heerlijke café De Gouden Tijger aan de Lomstraat. Dat zorgde ervoor dat we niet droog kwamen te staan of stilvielen.

Jan de Joode, tekening Ger Janssen

De familie De Joode had aanvankelijk een drijvende vishandel in de haven en later een viswinkel in de Jodenstraat. De vis werd levend aangevoerd met boten en per vrachtwagen. In 1942 besloot de familie de coöperatieve ijsfabriek over te nemen. Het was weliswaar midden in de oorlog, maar daar was nog weinig van te merken. Toen het slechter werd, legde men de productie stil en werd de fabriek ontmanteld. De familie voorkwam daarmee dat de bezetter de machines naar Duitsland zou verslepen. 


Drijvende vishandel familie De Joode in de Venlose haven (particuliere collectie)

Na 1945 werden de zaken met hernieuwde energie ter hand genomen. Jan de Joode op zijn bakfiets met koelijs werd een bekende verschijning in Venlo en omgeving. Hij werkte van ’s morgens vijf uur tot ’s avonds negen uur. In de vele cafés waar hij kwam, dronk hij steevast een glas. Pas als alle klanten waren bediend, nam hij rust. Soms ging ‘s nachts de telefoon en belde het ziekenhuis dat er met spoed ijs moest komen. De Joode sprong op zijn bakfiets en reed dan naar de Hogeweg.


IJsfabriek De Joode (met dank aan Peter Vostermans)

Belangrijke klanten waren de boterkleurselfabriek van Van der Grinten en de vele Venlose expediteurs die over het spoor in gekoelde wagons groenten en fruit naar Duitsland vervoerden. Maar ook alle cafés in Venlo, Blerick en Tegelen namen ijs af van De Joode. Een absolute piek in de verkoop was tijdens de vastelaovesdagen. Grootafnemers waren hotel Wilhelmina, café-restaurant National en de Prins van Oranje – horeca-hoogburchten van de Venlose vastelaovend, waar dankzij de IJsfabriek uit de Heutzstraat genoten kon worden van een heerlijk koel glas bier.

National na 1945 (met dank aan Piet Braem)

Reageren? Stuur Sef Derkx een e-mail: floddergats@xs4all.nl.

donderdag 30 juli 2020

Het plantaardig bewind (1) - De Halte XL van woensdag 29 juli 2020

- door Sef Derkx - 


Stadsflora van de Lage Landen van auteur Ton Denters is genomineerd voor De Jan Wolkersprijs 2020 voor het beste natuurboek van dit jaar


Je hebt natuurmensen en je hebt stadsmensen. Het  zal u niet verbazen, wanneer ik mezelf tot het laatste soort reken. Een stadsmens met een grote belangstelling voor de natuur. Stadsnatuur uiteraard, met in het bijzonder de flora in de binnenstad van Venlo. Planten die op veel plekken tegen de verdrukking in groeien. Die interesse verklaart mijn enthousiasme voor een natuurgids, die onlangs is verschenen. Stadsflora van de Lage Landen van Ton Denters is een prachtboek, een openbaring ook. 

De westzijde van het Maasschriksel heeft een zeer diverse begroeiing  (foto Jos Saris) 

Zoals veel steden in Nederland is Venlo het domein van een spontane urbane flora. Wanneer we tolerant zijn tegenover stedelijke wildgroei, zullen we beloond worden met een weelderige natuur. Beheersen we ons met snoeien, wieden, schoffelen of schoonkrassen, zal het resulteren in een biodiversiteit om u tegen te zeggen. Tussen stoeptegels en klinkers, in barsten in het asfalt, op braakliggende stukjes grond en richeltjes zand langs gevels, op de meest uiteenlopende plekken, schieten planten omhoog. Let er maar eens op en geniet van de knipoogjes die de natuur ’t stedje geeft.

Gids Edmond Staal van het Limburgs Landschap (bron: website Waterschap Limburg)

De vorige week ondernamen we met ecoloog Edmond Staal van het Limburgs Landschap een expeditie door het plantenrijk van de binnenstad. We hadden afgesproken bij een van de oudste straten van Venlo, het Maasschriksel. Onze gids was op slag enthousiast. De onbebouwde westzijde van het Maasschriksel, bij de tijdelijke parkeerplaats, kenmerkt zich door een zeer gevarieerde begroeiing. Voor de Sint-Jacobskapel is een strook met grond, die enkele maanden geleden aangevoerd of omgewerkt is. Een leek denkt dan, hier kan niets groeien. Het tegendeel is waar. Er staan pioniersplanten zoals kamille, brandnetel en melde. 

Kamille, uit Flora Batava (Jan Knops), 1822

Slangenkruid, uit Flora Batava (Jan Knops), 1822

Het zijn de dappere frontsoldaten van het oprukkend plantaardig bewind. Richting Grenswerk is het terrein al enkele seizoenen ongestoord. Dat zie je aan de dichte begroeiing met grassoorten. Ertussen vond Edmond Staal blaassilene en avondkoekoeksbloem.  Alleen een kenner ziet het verschil. Maar we troffen op luttele vierkante meters ook wikke, slangenkruid, akkerkool, honingklaver, duizendblad en gewoon biggenkruid aan. Het zijn planten die goed toegerust zijn voor het stadsleven. Ze doorstaan droge en hete zomers. Het bijzondere is dat op de andere Maasoever, voor de voormalige Fredrik Hendrikkazerne, een compleet andere vegetatie groeit. Bij hoogwater zet Mooder Maas er rivierklei af en daarop gedijen planten, die je in de binnenstad niet tegenkomt (wordt vervolgd - met dank aan Edmond Staal).

Avondkoekoeksbloem, uit Deutschlands flora, deel 6, J. Sturm, J.W. Sturm (1806-1808)
   
Reageren? Stuur een e-mail naar Sef Derkx; floddergats@xs4all.nl

Jan Verbong, mijn plaatselijke voetbalheld


- door Pieter Duijf - 

In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw kende VVV tal van regionale voetbalhelden. Stadion De Kraal was een waarachtig Mekka. Jan Klaassens, Harrie ‘Mandje’ Heijnen, Jan van ’t Hek, Don Burhenne, Huub ‘de Koes van’ Vercoulen en natuurlijk Jan Verbong. Ja, Jan Verbong, hij woonde nog geen anderhalf voetbalveld van ons af. Je kon hem echt aanraken, zo aaibaar was hij. Zijn zusje Tiny werkte bij ons zelfs een poos als hulp in de hulphouding. Zij werd volgens mij betaald uit een soort sociaal potje bij Van der Grinten, waar mijn vader als bibliothecaris/documentalist in dienst was. Mijn moeder was een chronisch longpatiënte, vandaar die financiële tegemoetkoming. De moeder van Jan, een goedlachse vrouw, werkte in het plukseizoen bij tuinder Twan Verbeek. Vader Piet was een bescheiden lange magere man.  Hij hield onder andere de koorpartituren van de begin dit jaar opgeheven gemengde zangvereniging Animo up-to-date. Toen Jan Verbong als 17-jarige de overstap maakte van het Veldense IVO naar het ‘grote’ VVV was ik bij nagenoeg elke thuiswedstrijd te vinden in De Kraal en daarna in De Koel. Maar Jan had niet het eeuwige voetballeven, waardoor mijn interesse in Venlo’s voetbaltrots ook tanende werd.

Jan Verbong in zijn IVo-tijd met rechts Wiel Heger

Het was voor mij als klein jongetje met die korte knakworstbeentjes een echte helletocht om vanuit Velden naar de Kraal, het stadionnetje van VVV, te fietsen. Meestal reed ik naast mijn vader dwars door de stad. De laatste meters gingen steil naar boven. De Kaldenkerkerberg was de Venlose variant van de Mont Ventoux. Met de tong op mijn kin plaatste ik mijn fiets tegen betaling van een dubbeltje in de bewaakte stalling achter de boerderij, die net voor het krakkemikkige stadionnetje lag. De arena was deels afgezet met een al even aftands hekwerk, dat zo lek was als een mandje, waardoor veel supporters gratis naar binnen konden glippen. De monumentale kassa lag naast Café de Kraal. 

De Kraal met het kassahuis (met dank aan Gerrit van der Vorst)

De kaartjesverkopers aan de andere kant van het loket waren nauwelijks zichtbaar. De kaartjes met controlestrook werden van een grote rol gescheurd. Mijn kaartje gaf toegang tot de jongensrang. 75 cent kostte zo’n zitplaats, die rechts van de kleine overdekte eretribune lag. Onder de uit hout opgetrokken eretribune, in de catacomben, waren de sober ingerichte kleedhokken. Pap stond altijd enkele rijen achter mij. Wie ook steeds op die jongensrang zat was de oude Mans de Wilde, die toen –denk ik- net zo oud was als ik nu ben. Mans ging naar het stadion voor zijn idool. 

'De verbolgen Venloër' uit het veld gestuurd, 1967

Dat was Jan Verbong uit de Scholtisstraat. Jan, op zijn 17e weggeplukt bij IVO, was ook mijn idool. Hij was technisch misschien wel de beste voetballer die ooit bij VVV heeft gespeeld. Met zijn sierlijke stijl wist hij welhaast iedere tackle van bonkige niets ontziende backs te ontwijken. Als hij een Amsterdammer zou zijn geweest, dan had hij ongetwijfeld met Cruijff, Keizer en Swart de voorhoede van Ajax gevormd en furore tot ver over de landsgrenzen gemaakt. ‘Juffrouw Verbong’ werd Jan vaker op de tribunes genoemd. Dat kwam niet alleen door zijn frêle gestalte, maar ook door zijn ‘Schwalbe’, die hij tot in de puntjes beheerste.

Elftalfoto VVV aan De Kraal, staande vijfde van rechts Jan Verbong

Zogenaamd krimpend van pijn plofte hij dan neer op het gras, bij voorkeur in het strafschopgebied van de tegenstander. Jan was vooral een mooie voetballer, een rechtsbuiten die met achteloos vloeiende bewegingen zijn directe tegenstanders tot wanhoop bracht. Een echte publiekslieveling is hij echter nooit geweest. Dat was wel Jan van ’t Hek, de gedrongen achterhoedespeler uit Arcen. Van ’t Hek, niet moeders mooiste, liep op iedere bal, ook als die onhaalbaar bleek. Hij kon bij wijze van spreken zeven keer per wedstrijd in eigen doel schieten of koppen, dan nog verliet hij met opgeheven hoofd onder luid applaus het veld. Jan van ’t Hek was altijd de held. 



Het zoekprogramma Delpher op internet is een Fundgrube voor wie geïnteresseerd is in VVV. Hier enkele van de vele krantenknipsels over Jan Verbong (www.delpher.nl - met dank aan Maaike Napolitano)

Na een lange carrière bij VVV, dat De Kraal inmiddels had verruild de eveneens legendarische Koel, stapte Jan Verbong in 1977 samen met ploegmakker Huub Vercoulen over naar Helmond Sport. Een klaplong maakte in datzelfde jaar een definitief einde aan zijn actieve loopbaan als voetballer. Naast voetballer was Jan ook ambtenaar bij de gemeente Arcen & Velden. Na kantooruren bezorgde hij dikwijls paspoorten en andere documenten bij de mensen thuis in Velden. Dus mijn idool van toen kwam daardoor geregeld bij ons thuis over de vloer. Ik kon hem dan gewoon aanraken en waste daarna twee of drie dagen mijn handen niet, totdat mam het welletjes vond. ‘Zoë kumpse neet aan taofel!’ zei ze dan en schrobde tenslotte met licht geweld mijn nagels schoon…

Ps. ‘Kraal’ betekent trouwens in het Zuid-Afrikaans ‘nederzetting’ of ‘vesting’. Stadion de Kraal was jarenlang een bijna onneembare veste voor de tegenstanders, die vaak met knikkende knieën naar Venlo afreisden.

(Uit St.Andreasklokje, jaargang 2015)

Jan Verbong:
“In het begin speelde ik  voor een habbekrats bij VVV. Ik kon er amper het voer voor de kanarie van betalen!”

Met 67 doelpunten in 340 duels staat hij nog steeds op de vijfde plek van de topscorerslijst aller tijden bij VVV.  Toch omschrijft Jan Verbong zichzelf meer als een aangever dan als een goaltjesdief. Bij VVV veroverde hij op 18-jarige leeftijd al in het eerste seizoen een basisplaats. Hij speelde er 13 seizoenen onafgebroken in het eerste elftal en is daarmee de ongetwijfeld succesvolste betaald voetballer uit de gelederen van IVO. 15 jaar oud was hij toen hij bij de roodzwarten zijn debuut maakte in het standaardelftal.

Jan Verbong stond bekend als een begenadigd technicus, een dribbelaar met fantastische passeerbewegingen. Hij speelde er met de overijverige back Jan van ’t Hek uit Arcen. De roodharige van ’t Hek was klein van stuk, had kromme benen en liep op iedere bal. De Arcenaar schoot menig reclamebord aan gort, maar zijn populariteit was immens. Al maakte hij bij van spreken drie eigen doelpunten in een verloren wedstrijd, dan nog verliet hij met opgeheven hoofd onder luid applaus het veld.
Jan Verbong daarentegen werd altijd kritisch door het publiek op de waagschaal gelegd. Hem werd vaak een tekort aan inzet verweten en werd hij, als hij op sierlijke wijze een tackle ontweek, door de fanatieke aanhang gekscherend ‘Juffrouw Verbong’ genoemd. “Ik liep niet op ballen, waarvan ik wist dat ik die niet zou kunnen halen. Ik was een economische voetballer.” is de uitleg van Jan Verbong.

De naam van Jan Verbong komt voor het eerst voor in de wedstrijdverslagen van IVO in het seizoen 1961-’62.  In het seizoen 1963-’64 maakte hij 12 goals, waarvan 4 in het thuisduel met Hoensbroek. Jacques Kort werd dat jaar topscorer met 13 doelpunten.

Hij werd op zijn twaalfde lid van IVO, waar zijn talent al snel tot ontplooiing kwam. Binnen de vereniging kwam de discussie op gang of men zo’n jonge speler wel in de selectie kon opnemen. Maar het gebeurde gewoon. Jan was de benjamin van het gezelschap met Wiel Heger als een soort beschermengel op het middenveld. Als de tegenstander ‘Jantje’ iets aandeed, dan loste Wiel dat op zijn eigen manier wel op.
“Het was een mooi stel. Wim Lucassen was de motor op het middenveld, die verschrikkelijk veel meters maakte. Er werd toen gespeeld met het 3-2-5 systeem, dus met een midvoor en 2 binnen- en 2 buitenspelers. Nee, we liepen elkaar niet in de weg. Het veld was groot genoeg. En er werd volop gefeest op zijn tijd. Ik weet nog dat Joep Houben op een feest bij Frans Janssen een levende kip in de koelkast stopte.”


In die tijd kreeg Jan ook verkering met Mariette, met wie hij nog steeds gelukkig getrouwd is. “We zaten allebei nog in de donsveertjes.” glimlacht hij met een guitige blik.
Aanvankelijk leek zijn carrière in het betaald voetbal bij EVV Eindhoven te beginnen. De voorzitter van deze toen succesvolle club was Piet Holthuzien die in Velden woonde op de Krosselt. “Hij sprak me een keer aan in de Blokhut. Het werd erg ingewikkeld allemaal. Met de fiets en met de bus naar het station in Venlo, daarna met de trein naar Eindhoven om daar weer de bus naar de Aalsterweg te pakken." 

Het werd dus VVV.  De toenmalige voorzitter Jo van Daalen was er als de kippen bij om het jonge talent uit Velden in te lijven. Met de sporttas onder de snelbinders fietste hij enkele malen per week naar de Kraal, het oude bouwvallige stadionnetje aan de Kaldenkerkerweg.  “Daar had iedereen zijn eigen ingang.” Doelend op het grote aantal zwartkijkers. Hij maakte ook de verhuizing naar de Koel mee. In de beginjaren speelde hij er voor een habbekrats, waar hij naar eigen zeggen amper het voer voor de kanarie van kon betalen. “Als hij doodging, dan had je pech.”

Een archief van krantenknipsels en foto’s heeft hij nooit bijgehouden. “Dat deed mijn moeder wel, die altijd een fanatiek toeschouwer is geweest. Van mijn vader kan ik me niet herinneren dat hij weleens een wedstrijd bezocht.”

Jan Verbong was een echte semiprof en trainde bijvoorbeeld ook mee bij MSV Duisburg.  MVV en Groningen hadden destijds interesse.  Hij draaide weken van soms wel 70 uur. Tweeënveertig jaar werkte hij als gemeenteambtenaar voor Arcen en Velden. De fusie met Venlo maakte hij net niet meer mee.

Bij VVV maakte hij coryfeeën mee als Harrie Heijnen, Mikan Jovanovic, Stefan Kurcinac en niet te vergeten recordinternational Jan Klaassens, iemand die leefde voor de sport. “Hij dronk geen druppel alcohol, rookte niet. Bij VVV kregen we na iedere wedstrijd wat consumptiebonnen om iets te drinken. Jan Klaassens wisselde deze in voor pakjes kauwgum. Die verkocht hij dan weer in zijn eigen sigarettenwinkeltje op de Parade.”

In de nadagen van zijn loopbaan maakte Jan na dertien jaar samen met Huub Vercoulen de overstap naar Helmond Sport. Op 11 december 1977 sloeg het noodlot toe. Op die dag liep hij in de uitwedstrijd tegen Cambuur een klaplong op en verbleef enkele dagen in het ziekenhuis van Leeuwarden. Vanuit Velden liet hij een Limburgse vlaai aanrukken voor het verplegend personeel.  “Een paar dagen eerder had, na een tackle op de training, zijn zwevende rib zijn long geraakt en beschadigd.   Verband eromheen en toch voetballen. Een sprintje tijdens de wedstrijd en ik verging van de pijn in de rug en kreeg nauwelijks adem. Dat was einde oefening.” 32 jaar was hij toen.

Jan Verbong in Venlose ziekenhuisbed met zoontje Paul, zijn vrouw Mariëtte kijkt toe

Daarna werd Jan Verbong een verdienstelijk trainer bij de amateurs van onder andere DEV in Arcen, Meterik, Tiglieja, Swalmen  en Venlose Boys. Heel even trainde hij nog het tweede elftal van IVO. “Dat elftal moest op een gegeven moment worden teruggetrokken uit de competitie. Er was veel gedoe met het afstaan van spelers voor het eerste. In dorpen heb je nu eenmaal te maken met goede en slechte lichtingen.  Als trainer is het belangrijk dat je je spelers vertrouwen geeft, zeker bij jonge spelers. Ik geloof ook niet altijd in kortlopende trainerscontracten. Kijk eens naar Wenger bij Arsenal, Ferguson bij Manchester United en Foppe de Haan bij Heerenveen. Die hebben inzicht in de hele club en weten wat er gebeurt. Geldtrainers kijken alleen naar de eigen selectie. Rob Baan bij VVV was de beste trainer die ik heb meegemaakt, omdat hij keek naar de hele organisatie.”

Sinds begin seizoen 2015-2016 doet hij niets meer voor VVV. Lange tijd fungeerde hij als coördinator van het scoutingteam en bezocht hij veel amateurwedstrijden in de buurt. “Bij de F-jes sta je ervan te kijken wat sommigen al kunnen met een bal, maar het belangrijkste is toch het enthousiasme en de mentaliteit, misschien wel belangrijker dan techniek. De weg is namelijk lang voordat je 16 of 17 jaar bent.”

Jan Verbong is kritisch over de toekomst en de ambities van VVV. “De club is kampioen geworden van de Jupiler League. Dan zijn 3500 toeschouwers gemiddeld te weinig. De concurrentie vanuit het achterland is erg groot. Mönchengladbach, Schalke, Dortmund en PSV. Dan ga je toch niet naar VVV-Emmen kijken. Bij NAC zitten iedere keer 14000 mensen op de tribune. Misschien is het voetbal ook wel saaier geworden. Het gaat te veel om geen balverlies te lijden. Tijdens het laatste EK heb ik vooral genoten van het enthousiasme bij de underdogs, zoals Ierland en IJsland.”
Zoon Paul tenslotte volgde de jeugdopleiding bij VVV. “Hij had last van slechte knieën. Als hij een wedstrijd had gespeeld, dan kon hij drie dagen niet lopen.  Hij was sterk aan de bal. Een echte verdeler op het middenveld. Ook vond hij andere dingen belangrijker. Jammer…”

(Uit jubileumboek ‘IVO 100 jaar; de geest van IVO gaat nooit verloren’, Velden 2017, tekst: Pieter Duijf)
.



zondag 26 juli 2020

Interview met Venlose ontwerper Joep Geelen - 'Mantieni la Distanza' vanaf dit weekend te zien in het Stedelijk Museum in Amsterdam



- door Sef Derkx -

Stel, je zou in de nacht van oud op nieuw begonnen zijn over anderhalve meter. Dat die afstand heilig en veilig zou gaan worden. Handen schudden, knuffelen en zoenen in 2020? Vergeet het maar. Blijf op anderhalve afstand meter van elkaar. Ongetwijfeld was er tijdens de jaarwisseling door iedereen het etiketje complete lariekoek opgeplakt. Anderhalve meter afstand, waar heb je het in godsnaam over?

Zes maanden later leven we volop in een anderhalve-meter-samenleving. De voorkeursschrijfwijze heb ik even opgezocht. Het mag op verschillende manieren, maar met twee koppeltekens is het meest gangbaar. Zal anderhalve-meter-samenleving straks Het Woord van 2020 worden? Niet te vroeg speculeren, er kan nog van alles gebeuren.

Anderhalve meter  is het nieuwe normaal in de dagen van fluctuerende coronacijfers. Anderhalve meter, een  nieuwe intermenselijke maat.

Terug naar het begin van de coronapandemie. Voor de Venlose ontwerper Joep Geelen (60) had het zeer ernstige gevolgen: “Vanaf het ene moment op het andere werden in maart ontwerpopdrachten afgezegd of uitgesteld. In korte tijd bleken alle budgetten bevroren. Er kwam geen nieuw werk meer binnen en alles lag stil.”

Als creatieve geest gaat het dan kriebelen. Je wil met de uitzonderlijke omstandigheid van de pandemie aan de slag. “Er is erg veel gerommeld en aangemodderd door goedwillende amateurs om posters, stickers en briefjes te maken met de boodschap om anderhalve meter aftstand te houden,” vertelt Geelen, “Honderdvijftig centimeter werd de nieuwe norm. Het begrip anderhalve-meter-samenleving burgerde snel in.”

Beeldbewerking Joep Geelen

Met de nieuwe maat der dingen, ging de Venlose ontwerper aan de slag. Hij kwam uit bij Leonardo da Vinci. “Het is iemand die mij erg inspireert. Voor Da Vinci was de menselijk maat een belangrijk thema. Hij is een voorloper in de anatomie. In 1490 ontdekte hij, hoe het menselijk lichaam geometrisch in elkaar steekt. De gestrekte armlengte is exact de lichaamslengte. De breedte van de schouders is daar precies een kwart van, evenals de onderarm en de borstkas. Hij verbeelde deze geometrie in een iconische tekening,  die hij opdroeg aan de Romeinse architect Vitruvius. De uitleg over de wiskundige verhoudingen van het menselijk lichaam, staan erbij in het Latijn, handgeschreven in spiegelbeeld.”

We plukken blijvend vruchten van de inzichten van Leonardo da Vinci. De Vitruviaanse man staat op de Italiaanse euromunt en wordt tot op de dag van vandaag gebruikt door ontwerpers en architecten voor de menselijke maat.

Joep Geelen: “Nu die maat aan het verandering onderhevig, is ook dit symbool aan verandering toe. De menselijke maat wordt anderhalve meter. Het verandert niet alleen het gedrag tussen mensen, maar het heeft ook zijn weerslag op de inrichting van openbare ruimtes, restaurants, kantoorruimtes en scholen. De menselijke maat is plots veel groter geworden en dat zal een enorme impact hebben op de inrichting van de wereld.”


Vitruviaanse man, Leonardo da Vinci

Met die gedachten in zijn achterhoofd, maakte Geelen een variant van de bekende tekening: “Ik heb de maat uitgerekt tot anderhalve meter. De Latijnse vertaling van Houd afstand vond ik te abstract en nietszeggend. Daarvoor in de plaats heb ik de Italiaanse vertaling gebruikt Mantieni la Distanza, wat voor de meeste mensen wel te herleiden is tot Maintain Distance. Om het authentieke karakter en handschrift van de tekening te behouden, heb ik de elementen uit de tekening gebruikt voor deze nieuwe versie.”

Coronaposters in binnenstad Breda

Het ontwerp van de Venlonaar werd geselecteerd door Graphic Matters Stay-Safe-Stay-Sane  (https://graphicmatters.nl/stay-sane-stay-safe-poster-pop-up/) en opgenomen in een tentoonstelling in Breda over posterdesign in tijden van corona. Uit een aanbod van meer dan tweeduizend inzendingen van over de hele wereld zijn veertig ontwerpen geselecteerd voor deze expositie. Het affiche heeft samen met de andere ontwerpen wekenlang door Breda gezworven in de openbare ruimte. De poster is geselecteerd door het Stedelijk Museum Amsterdam voor de tentoonstelling Van Thonet tot Dutch Design, over 125 jaar design, die dit weekend van start gaat. (https://www.stedelijk.nl/en/exhibitions/thonet-dutch-design) Daarin is een aparte videopresentatie opgenomen over design tijdens de Covid-19-uitbraak. Met dus de creatie uit ‘t stedje van Joep Geelen.

Gevraagd naar zijn huidige gemoedstoestand met alle aandacht voor zijn poster, laat hij in het Venloos weten, dat hij zich door de selectie gepaerdskeuteld voelt. Door alle aandacht kleurde hij roeëd wies achter de oeëre.







zaterdag 25 juli 2020

Aanvulling op De Halte XL over De Kraal van woensdag 22 juli 2020

Van Nicole Segers ontving ik een aanvulling op De Halte over De Kraal, heilige Venlose voetbalgrond. Op de scan hieronder zien we het gedachtenisprentje van haar opa Mathieu Lebesque en een korte necrologie uit het Dagblad voor Noord-Limburg. Wanneer u de afbeelding aanklikt, is een en ander beter leesbaar. Met of zonder bril. 



Mathieu was een van de oprichters in 1903 van VVV. Dank je wel voor de aanvulling. Nicole Segers verdient ook onze aandacht omdat ze een geweldige fotograaf is. 

Bezoek haar website http://www.nicolesegers.com/

vrijdag 24 juli 2020

Käthe en Rolf Grünewald uit Venlo doken onder in Well


Met toestemming overgenomen van de website Archief Well, waarvoor dank.

Op de interessante website Archief Well (www.archiefwell.nl) troffen we een uitgebreid geschiedenis aan over Joodse onderduikers in de Tweede Wereldoorlog in Well. De webmaster vroeg of er nog meer verhalen bekend waren over dit bijzonder hoofdstuk in de geschiedenis. Mevrouw Truus Brokke-Verhoeven reageerde:

Moeder Käthe en zoon Rolf Grünewald in 1947

“In de Tweede Wereldoorlog zijn bij mijn ouders Martin en Truuj Verhoeven-van Lin op de Smeele in Well, twee Joodse mensen ondergedoken geweest. Het waren moeder Käthe en zoon Rolf Grünewald. Woonachtig in Venlo, Grote Kerkstraat 8. Zij hadden daar een ververij en stomerij.

Ververij-stomerij Meij, eigenaar familie Grünewald, aan de Grote Kerkstraat 8; vader Sigmund Grünewald staat in het portiek, 1941

Na de inval van de Duitsers moesten alle Joden opgepakt worden en op transport gesteld worden naar concentratiekampen. Omdat toen een familielid van ons uit Velden daar werkzaam was en wij ver afgelegen woonden, zijn ze bij ons terecht gekomen. Eerst zoon Rolf. Hij is 's nachts stiekem uit Venlo gevlucht. Moeder mocht nog bij de zieke man blijven. Toen hij later is overleden was Rolf al bij ons. Hij kon en durfde niet naar de begrafenis te gaan. Hij werd ziek van verdriet en heimwee. Daarna is de moeder ook naar ons gevlucht. Ze hebben twee jaar op een zolderkamertje doorgebracht. Het waren hele lieve en dankbare mensen. Mijn broer Hen mocht niet weten dat  ze Joods waren. In de buurt bij ons woonden twee NSB- gezinnen. Mijn ouders waren bang dat hij zich kon verpraten als hij bijvoorbeeld in het café een biertje op had. Mijn zus Cis en ik wisten het wel.


 Advertenties uit de Nieuwe Venlosche Courant, 1940

Op een gegeven ogenblik werd het bij ons te gevaarlijk, er werden Duitsers ingekwartierd. Rolf en zijn moeder zijn toen bij het echtpaar Cremers in het Knikkerdorp terecht gekomen en zijn daarna mee geëvacueerd naar Groningen. Na de bevrijding hebben ze zich bekend gemaakt en verteld dat ze Joods waren. Na de terugkeer uit Groningen zijn ze nog een poosje in Venlo gebleven en daarna zijn ze geëmigreerd naar Zuid-Amerika, waar moeder Käthe een zus had wonen.

Ze hebben met ons steeds contact gehouden. Ook is Rolf, die later getrouwd is, een keer met zijn vrouw hier in Well geweest. Nog steeds was hij heel dankbaar dat hij het leven aan de familie Verhoeven te danken had. Hij gaf me toen het prachtige boek cadeau Die drei Eisheiligen, waarin ook het levensverhaal van zijn familie staat. Vele brieven zijn er over en weer gewisseld, helaas heb ik die niet bewaard. Maar al deze herinneringen kan ik mij nog goed voor de geest halen.”

Rolf Grünewald, 1993

Rolf Grünewald heeft een lang verhaal geschreven over de tijd dat het gezin nog in Duitsland woonde, naar Venlo verhuisd is en over de verschrikkelijke oorlogsjaren. Tot in detail staat de periode beschreven toen hij en zijn moeder in Well waren en als evacuees in Groningen. Het hele aangrijpende verhaal is via (https://www.yumpu.com/de/document/read/2071812/ich-denke-jeden-tag-an-max-und-hedi-the-3-saints) te lezen vanaf pagina 209.

Een korte versie uit het boek: Hoofdstuk Retter in der Not

“Unsere neuen Gastgeber Martin und Truus Verhoeven mit ihren drei Kindern Cisca, Hendrik und Truus waren sehr nett zu uns. Sie betrieben eine kleine Landwirtschaft, und mit unserem vorher vereinbarten monatlichen Zuschuß mußten sie uns alle über Wasser halten, denn wir hatten ja keine Lebensmittelkarten. Mit schwerer Feldarbeit und einer Kuh, später auch zwei, verdienten und erzeugten sie ihr Brot und die Nahrungsmittel für uns alle. Oft warteten wir ängstlich auf die Rückkehr unseres Gastherrn, wenn er am späten Abend heimlich das Korn in der Mühle gegen Mehl eintauschte. Glücklicherweise kann ich hervorheben, daß wir dort nie hungerten, im Gegenteil, wir waren den Umständen entsprechend mit der Kost sehr zufrieden.

Eines Tages bekam ich heftige Zahnschmerzen, hervorgerufen durch Entzündung und Vereiterung eines hohlen Backenzahns. Einen Arzt hinzuzuziehen war unmöglich, und so half uns in dieser Situation wie durch ein Wunder ein Gesundheitsbuch, das uns auf Speichelfluß aufmerksam machte. Auf Grund dieser Eigenbehandlung mit primitiven Mitteln und einer Arznei von „Dr. Heumann“, die wir durch die Post in Amsterdam besorgten, wurde ich nach zwei Monaten endlich wieder gesund.
Vader en moeder Grünewald

Heute denke ich oft darüber nach, wie wir die endlose Zeit der Ungewißheit mit dem ständigen Auf und Ab unserer Gemütsschwankungen überwinden konnten. Vor allen Dingen half uns Herr van Lin, der uns jeden Monat besuchte und uns die überzeugende Hoffnung gab, daß das Hitler- Deutschland den Krieg verlieren würde – für uns die einzige Rettung. Dann half mir das volle Gottvertrauen und die täglichen Gebete, wovon ich auch meine Mutter trotz unserer Trauer überzeugte. Auf wundersame Weise – woher und wieso weiß ich heute nicht mehr – hatte ich ein Buch mit unseren hebräischen Gebeten und genauen Erläuterungen über den Stand der jüdischen Feiertage nach dem hebräischen Kalender. So berechnete ich die Feiertage vom letzten mir bekannten Datum. Wir fasteten sogar am „Jom Kippur“ (Versöhnungstag) und wurden von unseren Wirtsleuten darin vollkommen respektiert.

Wir befanden uns den ganzen Tag in unserem einsamen Stübchen mit dem Fenster zum Feld. Der Hund unten war unser ständiger, sichtbarer Bewacher. Zu bestimmten Zeiten beobachteten wir unsere Gastgeber bei der schweren Feldarbeit mit einfachen Gerätschaften. Um nicht auf „dumme Gedanken“ zu kommen, sorgten wir für ständige Beschäftigung. Wir lasen die Geschichten in den Heften, die die Leute von der Kirchengemeinde mitbrachten und die Zeitung, die ab und zu mit bedrohlichen Nachrichten erschien, was uns Nerven kostete.

Meine Mutter beschäftigte sich mit Nähen, Stopfen, Kartoffelschälen usw. Ich erweiterte meine Sprachkenntnisse mit Lehrbüchern in englischer und französischer Sprache. Dann kam ich auf die Idee, ein ganzes Schachspiel zu schnitzen. Außerdem beschäftigte ich mich mit Erinnerungen aus meiner Lehrzeit bei Flörsheim. Ich nahm dazu Stroh und legte die plattgedrückten Strohhalme wie eine Kette im Webstuhl nebeneinander und spießte oben und unten auf einem Brett eine Stecknadel ein. Nach der erlernten Bindungslehre machte ich dann einen Jaquardplan mit Mustern, z.B. einen Schwan. Das Bild ergab sich dann ohne Farbe aus dem Einführen der an den Stecknadeln betätigten Hoch- und Tiefgänge wie im Webstuhl. Diese interessante „Erfindung“ lenkte mich glücklicherweise etwas von trüben Gedanken und Krankheiten ab.

Da wir stets damit rechnen mußten, den Unterschlupf verlassen zu müssen, kam ich auf den Gedanken, unsere Gürtel aufzutrennen, um das Geld sorgfältig gefaltet darin aufzubewahren. Diese primitive Art war unauffällig, obwohl nach jeder Bezahlung zugenäht werden mußte, aber wir hatten ja Zeit in Hülle und Fülle. Außerdem verbargen wir auf diese Weise unseren gelben „Judenstern“ und die Adressen, wo wir uns nach einer Rettung melden konnten. Diesen Zettel fand ich jetzt, darunter die Adresse von A. Grunewald, San José, California, wahrscheinlich ein Nachkomme des Bruders meines Großvaters Elias Grunewald. Unser Umgang mit dem „Judenstern“ kommt mir heute sehr gefährlich und fahrlässig vor, aber wir dachten doch nie an eine solche „Hölle auf Erden“.

Der Lokus war unten im Stall und bestand aus nur drei Wänden in Mannshöhe, also ohne Tür. Hier war man nicht allein, sondern befand sich in vertrauter Gesellschaft von einigen quiekenden Schweinen im Vordergrund, von einer, später zwei Kühen rechts daneben und einem Pferd dahinter. Eines Tages passierte mir ein Mißgeschick, glücklicherweise mit gutem Ausgang. Ich trug, wie zu jener Zeit üblich, Hosenträger, und da passierte es: Als ich auf dem Klo fertig war und die Hosenträger mit einem Ruck über die Schulter riß, erschrak sich das treue Pferd, scheute, machte kehrtum, stieß die Stalltür auf und nahm Reißaus. Hinzu kam, die Wirtsleute befanden sich auf ihrem sonntäglichen Kirchgang, wodurch wir also zwei oder mehr Stunden allein im Hause waren. Obwohl in der Einsamkeit fast nie jemand unerwartet kam, vermied ich es, durch das geöffnete Tor nach dem Pferd zu sehen. Schließlich kamen unsere Wirtsleute zurück und nahmen den Vorfall gelassen hin, wußten sie doch, daß das treue Tier nach kurzer Zeit zurückkommen würde, was sich auch bewahrheitete.

1944 rückten die Alliierten unaufhaltsam vor, und durch den Rückzug der deutschen Truppen wurde der Maasverlauf zur Kriegsfrontlinie. Die Bauern mußten mit deutscher Einquartierung leben. Da wir uns nicht mehr im Haus versteckt halten konnten, nannten wir den Deutschen in unserer Not falsche Namen und gaben uns als Flüchtlinge aus den bombardierten, holländischen Städten aus, die sämtliche Papiere sowie alles Hab und Gut verloren hatten und hier Schutz vor den Bombenangriffen suchten. Die erfundenen Namen und Herkunftsorte aus Gebieten, die wegen der zwischenzeitlichen Besetzung durch die Alliierten nicht kontrolliert werden konnten, hatte ich mit meiner Mutter schauspielerisch eingeübt: Weduwe (Witwe) Lenen, Wilhelmus (Willem/Wim) Lenen, Religion lutherisch, reformiert.

Hier noch eine Anekdote: Kurz vor der Evakuierung der Bevölkerung Nord-Limburgs, quartierten sich 1944 deutsche Soldaten in dem Haus unseres Unterschlupfs ein und stellten Funkgeräte auf, die im Aussehen an Spinde in Umkleideräumen erinnerten. Kaum traten sie mit ihrer Funkverbindung in Aktion, da machten die auf der anderen Seite der Maas liegenden Verbände, wahrscheinlich Kanadier, den Standort durch Peilung ausfindig und begannen, mit Artillerie auf das Ziel loszuballern. Plötzlich prallte ein Granatsplitter von der Wand unseres Schlupfwinkels ab, riß ein Loch in den Ärmelansatz meines neben dem Schrank hängenden Wintermantels und fiel anschließend noch heiß in die Manteltasche. Wir hatten großes Glück, denn meine Mutter und ich saßen genau in der Mitte des Zimmers, also in unmittelbarer Nähe der Flugbahn des Geschosses.

Als in den Mondnächten 1944 die Flugzeuge der Alliierten stundenlang in der Luft brummten, saßen wir mit unseren Wirtsleuten und ihren Verwandten mit kleinen Kindern, insgesamt zwölf Personen, im kleinen Keller, der vorsorglich wegen Einsturzgefahr durch Bombenangriffe mit einem starken Baumstamm in der Mitte abgestützt war. Sandsäcke vor den Kellerfenstern waren eine weitere Schutzvorrichtung. Wir schliefen auf Stroh. Um eine Kerze anzünden zu können, mußte vorher die Tür geöffnet werden, da durch die vielen Personen in dem kleinen, mit Sandsäcken abgeschirmten Raum kaum ausreichend Sauerstoff vorhanden war. Alles ging gut, wir litten keinen Hunger, und mit Gottes Hilfe überstanden wir alle Gefahren.

Eines Tages kam ein Soldat vom sogenannten deutschen Arbeitsdienst und forderte die Herausgabe von Pferd und Wagen. Er kam nicht weit, denn plötzlich merkte das treue Tier, daß nicht wie gewohnt sein Herr, sondern ein fremder Mensch die Zügel des Gespanns führte. Es machte einen Satz …, und der Soldat blieb ohne Pferd und Wagen zurück. So ging dieser unverrichteter Dinge seines Wegs, während das Pferd nach einer ganzen Weile wieder in seinen Heimatstall zurückkehrte.”

Well, 1945



Van nul tot nu - Een établissement des pauvres


- door Albert Lamberts/foto's collectie Albert Lamberts -

Het woordje slavernij wordt momenteel te pas en te onpas gebruikt om racisme te duiden.  Nog afgezien van het feit, dat beide absoluut verwerpelijk zijn hebben zij in wezen niets met elkaar te maken. Het gebruik of beter gezegd misbruik van mensen is van overal. Arabieren, Afrikanen, Europeanen, Amerikanen, allemaal buitten zij mensen uit (en nog vaak). Tot ver in de tsarentijd kende Rusland het fenomeen van lijfeigenen en ook in de westerse wereld waren werknemers min of meer overgeleverd aan de patrons. Ja, ook in Venlo.

Het westelijk deel van de vroegere St.-Jaboskapel, die enkele jaren onderdak bood aan de ‘Armenfabrijk’.

Gewoon twaalf of nog meer uur per dag werken. Dat gold voor kinderen en volwassenen. Zij konden weliswaar ’s avond naar een eigen onderkomen – vraag niet van welke kwaliteit -, maar voor de rest was het bittere ellende. Een zekere Jacques van Marken, gistfabrikant in Delft (Gist Brocades, Calvé en later DSM) trok zich tweede helft negentiende eeuw het lot van zijn werknemers aan – verzoening van kapitaal en arbeid - en in zijn kielzog besloten ook andere werkgevers van lieverlee hun arbeiders wat humaner te behandelen. We praten dan over anderhalve eeuw geleden.

En in Venlo? 

Lees mee het reglement voor werknemers van de zogeheten Fabrijk Armen Verzorging Venlo, waar armlastigen te werk waren gesteld. Het dateert uit 1830. Deze fabriek, opgezet  met de meest nobele bedoelingen, werd geleid door een van de best gesitueerden in de stad, Frans Antoon de Gruijter namens het Rooms Katholiek Armbestuur. Deze instelling moest in die jaren maar liefst tussen de 130 en 150 gezinnen onderhouden.  De Armenfabrijk moest enige verlichting brengen. Zij werd ook wel Maison de pauvres genoemd, of Atelier des pauvres, of Etablissement des pauvres en was gevestigd in de vroegere St.-Jacobskapel/gasthuis op de hoek van Maasschriksel en Helschriksel.


De eerste artikelen uit het reglement voor de arbeiders in de ‘Armenfabrijk’.

De enige honderden arbeiders – dit aantal is wellicht wat overdreven – vervaardigden vooral kleding voor het in de Venlose kazerne gelegerde garnizoen. De arbeiders, die er gedoemd waren te werken, dienden een streng reglement na te leven.
Artikel 1: Ieder persoon welke in deze Fabrijk arbeidt is gehouden twaalf uren daags des zomers en elf uren des winters te arbeiden; het tijdstip des aanvangs van elken dag wordt doorgaans naar het Jaargetijde bepaald en waaraan zich een iegelijk moet gedragen. Dus zeven dagen per week twaalf of elf uur…

Artikel 2 en 3 liegen er ook niet om: Degene, welke tien minuten na het bepaalde uur van aanvang te laat komt wordt eene boete naar verhouding van zijnen arbeidsloon ingehouden. Artikel 3: Een ieder, die zich zonder verlof van de Fabrijk verwijdert, wordt zwaar bestraft en mede van den loon ingehouden. Dat er niet gerookt en alcohol mocht worden gedronken spreekt voor zich, maar dan artikel 6:  Ieder arbeider is gehouden zijnen dienst zes weken van te voren op te kondigen en waarbij de Directie bij gebreke van dien het regt is voorbehouden denzelven door de policie tot zijnen pligt te brengen, inval hij binnen den bestemden tijd zoude uitblijven.
Artikel 7 schreef voor dat er niets ontvreemd mocht worden, duidelijk. In het volgende artikel, artikel 8, wordt weer van dik hout planken gezaagd: Geen arbeider durft de Directeur der Fabrijk noch werkbaas tegenspreken, die zich dit tot schuld maakt moet de Fabrijk verlaten. En tenslotte artikel 9: Het is de directie tevens voorbehouden ieder arbeider die zich aan slecht gedrag of onoplettendheid schuldig maakt dadelijk uit dienst te stellen.

Het reglement was opgesteld op 19 maart 1830 en ondertekend door Frans Antoon de Gruyter, die zelf tot de ‘lokale adel’ behoorde en bepaald niet onbemiddeld was. De armen moesten hun mond houden en vooral blij zijn dat er werk voor hun was. Overigens niet voor lang, want de fabriek moest al op 1 juli 1832 haar deuren sluiten. 


 St.-Jacobskapel, 2020 en infobordje  

Nee, het was dan officieel geen slavernij, maar dan toch zo ongeveer de eerste deur ernaast. Paus Leo XIII in zijn encycliek Rerum Novarum (1891) en ook onze eigen monseigneur Nolens streden voor meer menselijkheid ten aanzien van arbeiders.  

Reageren? Stuur Albert Lamberts een e-mail: albertlamberts@home.nl



donderdag 23 juli 2020

De Halte XL van woensdag 22 juli 2020

- door Sef Derkx -


Jan Klaassens voor zijn tabakswinkeltje aan de Parade, 1957 (foto Boy Coehorst/collectie Sef Derkx)

Frans Swinkels is trots op zijn tv, 1958 (foto Boy Coehorst/collectie Sef Derkx) 


Harrie Heijnen pakt zijn sporttas in, 1957 (foto Boy Coehorst/collectie Sef Derkx) 


Voetballers waren in Venlo vroeger gewone stervelingen, geen halfgoden. Jan Klaassens stond in zijn ‘kebuufke’ aan de Parade, waar hij tabakswaren verkocht. Keeper Frans Swinkels kwam vaker bij ons in de straat. Hij was werkzaam bij het Ziekenfonds Noord-Limburg. De vader van Harrie ‘Mandje’ Heijnen bracht koffie en thee rond. Op een bovenwoning in de Heutzstraat woonde Herman Teeuwen, de boomlange speler die een prachtige bijnaam had: ‘Van de Mins’. Af en toe kwam Herman met ons op straat een balletje trappen. Hij had ontzagwekkende voeten, als van een reus. Toen Jan Schatorjé een profcontract afsloot bij VVV, bedong hij een brommer om van Horst naar de training te tuffen. Echt waar, een brommer. Kom daar nu maar eens mee bij een profvoetballer.

Herman Theeuwen hield van gezelligheid, 1958 (foto Boy Coehorst/collectie Sef Derkx) 


Jan Schatorjé met zijn brommer (foto Boy Coehorst/collectie Sef Derkx) 

Enkele weken geleden liepen we met een ploeg van Doerak Film over de grasmat van De Kraal, het stadion waar VVV ooit triomfen vierde. De aanblik van het kassahuis stemt weemoedig. Het monument van Venlo’s voetbalhistorie ligt er deplorabel bij. 




Sfeerbeelden De Kraal, 2020 (met dank aan Doerak Film)

De geschiedenis van De Kraal gaat terug naar het einde van de negentiende eeuw, wanneer Carl van der Weyden uit Mönchengladbach aan de Kaldenkerkerweg een café-restaurant laat bouwen. De uitspanning wordt in 1899 geopend en krijgt de naam De Kraal. Het is een woord uit het Afrikaans voor een wei met een palissade. Zuid-Afrika stond zeer in de belangstelling door de opstand van de van oorsprong Nederlandse Boeren tegen de Engelsen. In het etablissement kwamen jongelui uit de binnenstad. Ze dagdroomden van een terrein om een opkomende sport te beoefenen, het voetbal. Van der Weyden zag er brood in en verpachtte een stuk land pal bij zijn etablissement. De Kraal als voetbalveld was geboren.

Luchtfoto De Kraal met hoofdtribune en kassahuisje, jaren '50 (met dank aan Gerrit van der Vorst)


Het legendarische kassahuisje, jaren '50 (met dank aan Gerrit van der Vorst)

VVV werd in 1903 opgericht en ging korte later De Kraal bespelen. In de Tweede Wereldoorlog verrees op het terrein een hoofdtribune. Het was een geschenk van houthandelaar Lei Kemps. Onder de tribune waren de kleedkamers voor de spelers en het scheidsrechtertrio. Het fameuze kassahuis met op het dak in beton de letters V.V.V.  werd niet lang na de Tweede Wereldoorlog gebouwd. In 1954, het jaar van de invoering van het betaald voetbal, was De Kraal inzet van de broederstrijd tussen de amateurs van VVV en de profs van Speelclub Venlo ’54. Korte tijd was de ingang gebarricadeerd met prikkeldraad. De eerste wedstrijden in het profvoetbal werden gespeeld op De Berckt in Baarlo. Uiteindelijk kwam er een fusie en besloot de KNVB dat De Kraal het vaste thuis van VVV moest worden. Venlo’s voetbaltrots speelde er zijn laatste wedstrijd op 6 februari 1972 tegen FC Eindhoven, dat met 1-0 aan de zegekar werd gebonden.





Sfeerbeelden De Kraal, 2020 (met dank aan Doerak Film)

Reageren? Stuur Sef Derkx een e-mail: floddergats@xs4all.nl.