donderdag 25 augustus 2022

Van nul tot nu van woensdag 24 augustus 2022 - Venlose bankiers in opspraak (1)

 - door Albert Lamberts - 

Jan Arnold de Paderborn. Wie? Ja, die ja. Hij was in 1723 burgemeester van Venlo en nam samen met zijn mede-stadsbestuurders het voortvarende besluit in Venlo een bank op te richten. Het was voor het eerst dat Venlo een bank kreeg, afgezien van de zogeheten Lombardenbank, genoemd naar de bankiersfamilie de Montfuya uit Lombardije. Die vestigde zich in 1382 in Venlo en verstrekte leningen, maar dat deden incidenteel ook andere particulieren. Voor de bank die de Venlose magistratuur voor ogen stond was een goedkeuring door de Staten Generaal nodig en die werd verleend. Zo kreeg Venlo een Bank van Leening, zoals die bijvoorbeeld al sinds begin zeventiende eeuw in Amsterdam bestond.   

De Bank van Le(e)ning was gevestigd in een  pand aan de Houtstraat, de latere Puddingfabriek, die in 2016 werd gerestaureerd en waarin woningen zijn gerealiseerd   (fotoAlbert Lamberts)

De op te richten bank bleef eigendom van de stad, maar werd verpacht en de opbrengst kwam aan de stad ten goede. Dat kon de stad goed gebruiken, want economisch verkeerde Venlo in een dal, reden waarom veel inwoners de stad verlieten en hun heil elders gingen zoeken. Vanaf pakweg 1670 tot  1795 nam het aantal Venlose ingezetenen af van circa 6000 tot 4006.

Wie geld nodig had kon bij de bank een pand te gelde maken, waarbij doorgaans driekwart van de pandwaarde kon worden geleend. De nieuwe Bank van Leening voorzag kennelijk in een behoefte.

De bank had geenszins de taak om zelf ergens in te investeren, hypotheken te verstrekken of te handelen in aandelen of obligaties. Niks van dit alles; gewoon geld geven in ruil voor bijvoorbeeld juwelen, kleding of andere waardevolle voorwerpen. Bijna vijftig jaar gingen de zaken op die manier. En ze bleven zo voortgaan, alleen  vanaf 1772 niet meer geleid door pachters, maar rechtsreeks onder beheer van de stad. In 1771 had de toenmalige burgemeester Timmermans daarvoor instemming gevraagd bij de Staten Generaal en die ging daarmee op 9 januari 1772 akkoord.

Vrijwel op dezelfde dag benoemde burgemeester Van Afferden (elk jaar werd een burgemeester benoemd en die kon ook vaker worden gekozen) ene L. Stams tot kassier en C. Consbruch tot boekhouder. Vertrouwde gezichten, want zij hadden die taken ook al in de voorgaande constructie. Zij wáren niet alleen vertrouwd, maar wérden ook vertrouwd.  Maar het ging mis.

 Telkenjare moesten de kassier en boekhouder verantwoording afleggen aan  de Venlose raadsleden. Al vrij spoedig klaagden de kassier en boekhouder over een tekort aan geld om hun taak als Bank van Leening te kunnen uitoefenen. De jaarlijkse winsten (rente en opbrengst van verkochte, niet opgehaalde goederen) werden al snel niet meer aan de stad overgemaakt, maar dienden, aldus bankier en boekhouder, ter aanvulling van het benodigde bankkapitaal , sterker nog: de stad moest bijlappen. En de raadsleden waren ziende blind. Tien jaar werden zij beduveld, alvorens er een onderzoek ging plaatsvinden. Nou ja, wat heet. Vier raadsleden, die als bankbestuur fungeerden, landrentmeester Van Afferden en de gemeentesecretaris bezochten het pandhuis, dat weliswaar bomvol goederen lag, maar waarvan de waarde niet werd vastgesteld. Het werd nog erger: de magistratuur vroeg zelfs permissie meer geld – het ging om 50.000 Hollandse gulden -  in de bank te steken en een ruimer pandhuis ter beschikking te stellen. De Staten Generaal en ook de Raad van State kregen argwaan en wenschten inlichtingen te ontvangen over de redenen en omstandigheden welke een zo aanzienlijk kapitaal van 50.000 Hollandse guldens voor beleening in een kleine stad als Venlo wettigden. De bankier en boekhouder werden in de kraag gevat en bekenden al weldra dat de waarde van de beleende goederen slechts 16.000 gulden Cleefs (8000 Hollandse guldens) bedroeg.

Hoe liep dit verhaal af? Uiteindelijk, na jarenlang procederen, waarbij aanvankelijk ‘hoge’ relaties van de aangeklaagden de rechtsgang dreigden te belemmeren, werd op 25 maart 1789 vonnis gesproken. Dat beleefde boekhouder Consbruch  niet meer, want die was een jaar eerder in de gevangenis overleden. Zijn collega Stams kreeg te horen, dat hij voor zijne slordige en ondeugdelijke handelwijs in ’t waarnemen zijner bediening als cassier, boekhouder en clerc van de bank van leening verklaard werd vervallen van zijne bediening, enz. Tevens mocht hij geen overheidsfunctie meer bekleden, niet in Venlo, noch elders in het land.  Verdere gevangenisstraf werd hem niet opgelegd. Stams werd  voorts veroordeeld tot het terugbetalen aan de gemeente Venlo van de helft van de aangerichte schade, zijnde zijn aandeel in die schade. En die schade bedroeg maar liefst 39.520 Hollandse guldens.  

 De stad ging weer over tot verpachting. Jac Bours werd in 1781 pachter en hij zou dat maar liefst tot 1804 blijven. In dat jaar sloot de Franse bezetter de bank. Op 27 april 1818 werd de bank heropend en pachter was Frans Antoon de Gruyter. De bank was gevestigd  aan de Blauwe Trap op de Oude Markt. In 1850 werd de gemeente weer de beheerder. Vijf jaar later vestigde de bank zich aan de Hoogstraat en werd wederom een pachter aangesteld: Dieudonné Maréchal-Dungelhoeff, die tien jaar het pachterschap uitoefende. Toen werd, jawel, de gemeente weer beheerder.  De carrousel bleef draaien, want in 1881 werd Jacques Janssen de pachter en had de bank onderdak in een pand in de Houtstraat. Het einde van dit bankliedje? In 1911, op 5 september, werd de bank opgeheven.

 Volgende keer: nog meer Venlose bankiers in opspraak.

 Reagereen? Stuur Albert Lamberts een e-mail"albertlamberts@home.nl

Geen opmerkingen:

Een reactie posten