donderdag 31 augustus 2023

De Halte XXL van woensdag 30 augustus 2023 - Haover Naad

 - door Sef Derkx -

Met lijn 377 gaan we naar Hout-Blerick. De zomer pakt zijn koffers, op kousenvoeten komt de herfst aangeslopen. Je merkt het ’s ochtends. Het blijft langer donker en het is al fris. Als we rond het middaguur uit de bus met airco stappen, is het echter bloedheet. De zomer heeft zich vandaag in volle glorie opgericht. Onlangs werd een nieuwe versie gepresenteerd van Dorpsommetje 't Brook Hout-Blerick.

Een interessante wandeling van zes kilometer door het dorp. Het vouwblad met kaartje en beschrijvingen is gratis verkrijgbaar op verschillende adressen in Hout-Blerick. Zo ook bij Jan Bouten Tweewielers, vlakbij de bushalte Molenkampweg.

Augustus was in dagen van weleer een belangrijke maand voor vereerders van Maria. Op de vijftiende werd haar belangrijkste feest gevierd, Maria-ten-hemel-opneming. De kroedwis werd op deze dag in de kerk gewijd. Onweerde het, nam men enkele bloemstengels uit het boeket en wierp die in de kachel of openhaard. Uiteraard onder het bidden van een Weesgegroetje. Het noodweer trok dan weg zonder schade aan te richten. 

Een van de eerste tussenstops van de wandeling vandaag is de kapel Onze Lieve Vrouw van Smarten. We vinden het godshuisje in de bebouwde kom aan de Hoverhofweg. Rechts en links van de ingang reiken twee  lindebomen naar de hemel. Met ons mobieltje maken we foto’s. Een heer op de fiets is gestopt en vraagt wat ons naar Hout-Blerick heeft gebracht. We zwaaien met het vouwblad van de dorpswandeling en steken de loftrompet over de kapel. We horen  dat hier vooral in de examentijd kaarsjes branden. In de Maria uit eigen dorp stellen mensen nog vertrouwen.




De geschiedenis van de kapel voert terug naar het jaar 1919. Leonard Mertens,  Haover Naad, is ziek. Hij heeft de Spaanse griep onder de leden. Voor zijn leven wordt gevreesd. De patiënt doet de gelofte een Mariakapel te bouwen als hij weer beter wordt. Haover Naad geneest. Een klein wonder, want in Nederland sterven  liefst 38 duizend mensen aan het virus dat de Spaanse griep veroorzaakt. Patiënt genezen, dus staat er een jaar later het neogotische bedehuisje toegewijd aan Onze Lieve Vrouw van Smarten. 




We gaan naar binnen. De kapel is wit gestuukt en heeft pilasters en raamkozijnen in verschillende kleuren baksteen. Het gewelf is hemelsblauw met gouden sterren. Achter een metalen hekwerk staat op een altaar een Pieta. Het beeld was oorspronkelijk grijs-wit. Een iets te enthousiaste amateurschilder heeft zich er ooit met verschillende kleuren verf op uitgeleefd.  

Reageren? Stuur Sef Derkx een e-mail: floddergats@xs4all.nl.

 

 

 

 

 

donderdag 24 augustus 2023

Van nul tot nu van woensdag 23 augustus 2023 - Van Blerick naar Venlo (2)

 - door Albert Lamberts - 

Na zo ongeveer twintig jaar van besprekingen, calculeren, tekenen, van teleurstellingen en van gewenste en ongewenste bemoeienissen kon Venlo in 1865 een feestje bouwen wegens de eindelijk gerealiseerde brug. Het was duidelijk dat het spoorwegplan van minister Hall een belangrijke rol had gespeeld. Gelukkig had Venlo kunnen bedingen, dat de brug niet alleen voor het treinverkeer zou dienen, maar dat zij ook voor ander verkeer beschikbaar zou zijn.

 Bij deze oude foto stond als passend bijschrift: de hoekige tweeling uit de vorige (19e) eeuw. Links voor de trein, rechts voor het andere verkeer (foto collectie Albert Lamberts)

Venlo en de landelijke overheid bleven ook na de opening nog in de clinch liggen over de financiën betreffende de bouw en exploitatie van de brug en het geschil liep op een gegeven moment zo hoog op, dat de brug in 1866 zelfs een paar maanden werd  

gesloten. Er is weinig of geen verbeeldingskracht voor nodig om zich de ergernis in Venlo voor te kunnen stellen.

In een klein boekwerkje over bruggen in Venlo staat het volgende geschreven: De sluiting gaf aanleiding tot algemeen misnoegen en zelfs tot ongeregeldheden, maar zij (de brug dus) lag er in ieder geval. Het middengedeelte was met enkel spoor voor de treinen bestemd en aan weerszijden daarvan lagen houten vloeren voor de passage van voetgangers, voertuigen en vee.

En dan: wie had voorrang op de brug? En hoe moest dat worden geregeld? Het gebruik van de brug was kennelijk nog niet zo duidelijk allemaal. Een zeer uitvoerig reglement van politie en een dienstregeling voor de brugwachters, gaarders en spoorwegwachters bleken nodig om het gebruik der spoorwegbrug over de Maas te Venlo in goede banen te leiden. In het reglement stond bijvoorbeeld dat de brug een kwartier voor aankomst van een trein of een locomotief gesloten moest worden en nadat de trein voorbij was moest de brug worden schoon geveegd. De brugwachters gebruikten rode en groene vlaggen om aan te geven wie wanneer de brug mocht gebruiken; in het donker witte en rode vlaggen omwille van betere zichtbaarheid.

Ondanks alle beperkingen werd de brug in Venlo zeer intensief gebruikt, reden waarom het stadsbestuur al in 1876 bij de minister pleitte voor een tweede brug.

Het ministeriële antwoord was ontnuchterend: ik ben van mening dat er nog geen quaestie tot het daarstellen van een tweede brugovergang bestaat. Pas toen in 1883 de spoorverbinding Venlo – Nijmegen was geopend viel aan een tweede brug niet meer te ontkomen.

De bruggelden, die Venlo bleef heffen, zorgden in Den Haag voor veel wrevel en ook Gedeputeerde Staten bleven moeilijk doen al was dat om een andere reden, namelijk omdat het stadsbestuur weigerde de opbrengst van de bruggelden te beleggen in het Grootboek van de Nationale Schuld. De bruggelden bleven ook bij bruggebruikers zorgen voor ergernis. Zo werden dokter Wolters en notaris Clercx in Blerick door de rechter in het ongelijk gesteld na hun protest tegen de bruggelden. Notaris Clercx zelfs door de minister tot wie hij een rekest richtte.

De rechters waren het evenwel niet altijd eens en tussen 1890 en 1898 konden geen bruggelden worden geheven, nadat een gebruiker bij de rechter zijn gelijk had gekregen bij een protest tegen de heffing. Jarenlang werd er vervolgens in Den Haag weer gedelibereerd over hoe het verder moest. Eind van het liedje: bruggelden bleven en Venlo moest voor het onderhoud en beveiliging van de brug zorgen. Nou ja, was het daarmee afgelopen met het gekrakeel over het bruggeld? Geenszins. Een lang verhaal kort maken: na mislukte privatisering nam de stad het bruggeld en het onderhoud weer over, verdiende er een leuk centje aan, totdat wederom Gedeputeerde Staten ingreep en het bruggeld liet verlagen. Nu dan het einde van dit bruggeldliedje met zoveel coupletten en telkens hetzelfde refrein? Allerminst. Het Venlose bruggeldgedoe klonk zo hard in Den Haag, dat in 1928 ene Mr. De Bruyn naar Venlo werd gestuurd om met het gemeentebestuur te onderhandelen over een overdracht van de brug aan het Rijk, dat afschaffing van het brug- of tolgeld in het vooruitzicht stelde. Venlo ging niet akkoord, want stelde onder andere dat met het tolvrij maken de concurrentie van Blerick, dat toen nog tot de gemeente Maasbree behoorde,  voor de middenstand op de rechter Maasoever zou toenemen. 

Alle onderhandelingen hadden slechts tot resultaat dat het bruggeld weliswaar werd verlaagd, maar voor de rest bleef het zoals het was. Alle volgende verzoeken tot vrijstelling werden afgewezen onder verwijzing naar het Rijk…

(Slot volgt)

Reageren? Stuur Albert Lamberts een e-mail: albertlamberts@home.nl.


De Halte XXL van woensdag 23 augustus 2023 - De Beeldenfabriek

 - door Sef Derkx -

Arriva heeft ons naar de Emmastraat gebracht. Een afspraak in Venlo-zuid. Voor het appartementencomplex De Beeldenfabriek stappen we uit. De naam en grote sculpturen van heiligen in een vitrine herinneren aan de Beeldenfabriek Sint Joseph. 


Entree appartementencomplex De Beeldenfabriek (van Google Maps)

Gipsen heiligenbeelden vond je vroeger in bijna ieder huis in katholiek Nederland. Vanaf het midden van de jaren zestig vond er een omslag plaats. Ons land ontkerkelijkte. Aanvankelijk schuchter, later in een hogere versnelling. Kerken stroomden leeg. Religie nam in het leven van mensen steeds minder een centrale plek in. De heiligenbeelden appelleerden niet meer aan het moderne levensgevoel. Ze verdwenen naar de zolder. Soms werden ze kapotgeslagen en als krijt gebruikt, waarmee meisjes hinkelkoetjes tekenden. Het was een soort van tweede Beeldenstorm. Maar o ironie, nu staan de verbannen heiligenbeelden te koop in antiekwinkels.





Reportage uit een Venlose beeldenfabriek, jaren dertig (foto's Jan de Jong/collectie glasnegatieven Limburgs Museum)

Venlo is lange tijd dé stad in Nederland geweest van de gipsen heiligenbeelden. De geschiedenis begint in 1893, als Gerard Linssen in de Panhuisstraat een fabriekje start. De ondernemer was handelsreiziger geweest voor Duitse fabrikanten. Hij kende dus de markt en beschikte over een netwerk van leveranciers en afnemers. Linssen had de wind mee. Het was de hoogtijperiode van het katholicisme. In 1918 had hij al zo’n 150 werknemers in dienst. Een jaar later kon de vlag uit. Het Vaticaan berichtte, dat de Venlose ondernemer zich leverancier van de paus mocht noemen.

Exterieur Firma Beeldenfabriek St. Joseph, jaren '20 of '30 (collectie Jos Symons, geplaatst op Facebookgroep Venlo wie 't vruuger waas)

Groepje werknemers, voor de Tweede Wereldoorlog (geplaatst op Facebookgroep Venlo wie 't vruuger waas)

Het succes zorgde voor concurrenten. Zelfs zijn eigen broer Willem stortte zich op de gipsen heiligenbeelden. Figuurlijk dan. In 1925 waren er in Venlo zeven beeldenfabrieken, in de jaren dertig kwamen er nog drie bij. Sint Joseph aan de Emmastraat werd in 1917 gebouwd door Alphons van Erp en de twee broers Kohlmann. Na zo’n tien jaar ging het faliekant mis, het faillissement moest worden aangevraagd. Het bedrijf werd voortgezet door Anton Gödden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog lag de productie stil. In de fabriek was een centrale van het verzet gevestigd. De Duitsers kwamen Gödden op het spoor. Hij werd gearresteerd, maar wist te ontsnappen. Na de bevrijding werd de beeldenproductie weer opgestart. Aanvankelijk met succes. Tot na het Vaticaans concilie. In 1965 hief Anton Gödden het bedrijf op. De fabriek stond decennialang leeg. Voor de sloop in 2008 waren we er voor het Limburgs Museum om beelden en mallen te verwerven. Het bezoek aan de verlaten fabriekshallen, waar alles nog stond alsof het 1965 was, was meer dan indrukwekkend.

Reageren? Stuur Sef Derkx een e-mail: floddergats@xs4all.nl.

donderdag 17 augustus 2023

Lezing en voorstelling door oud-voorzitter en stadsdichter - Zomerparkfeest, mon amour


Op uitnodiging van de Bibliotheek Venlo verzorgt Sef Derkx op zaterdag 19 augustus om 18.30 uur een gratis toegankelijke lezing en voorstelling met als titel Zomerparkfeest, mon amour. Hij presenteert zijn persoonlijke Top Tien van alle optredens onder zijn voorzitterschap. Om een tipje van de sluier te lichten. Het is alle malen een  brok in de keel of een schaterlach. Optredens die sowieso een verbinding hebben gemaakt.   



Verder werpt hij het licht over de mensen, die het festival mogelijk maken: de vrijwilligers. Wat drijft hen, wat bindt hen, hoe zien hun rituelen eruit? De vrijwilligers, de parcaholics, zijn de motor van het Zomerparkfeest. Gratis toegang? Een interessant programma? Gezelligheid? Pico bello festivalterrein. Schone wc’s? Veilige fietsenstalling? Lekker bier?  Et cetera, enzovoort en nog veel meer? Dit alles dankzij de parcaholics dus. De Zomerparkfeest-crew is en hechte familie met bijzondere tradities en rituelen.


Het festival heeft altijd een podium willen bieden aan aanstormend lokaal en regionaal talent. Van Rowwen Hèze tot Lex Uiting. Onder de noemer ‘De wereld is groot, tijdens het Zomerparkfeest wordt hij klein komen spectaculaire wereldacts aan bod, die in het Julianapark hebben gespeeld. Verder is er een minicursus over de historie van het Zomerparkfeest. Tot slot zal Sef Derkx het nieuwe stadsgedicht over het Zomerparkfeest en het zweet van parcaholics voordragen.  

Kortom: we halen ons hart op aan het Zomerparkfeest. Zomerparkfeest mon amour  is in het Teatro in het Julianapark op zaterdag 19 augustus (start 18.30 uur). De bezoekerscapaciteit is beperkt. 

De Halte XXL van woensdag 16 augustus 2023 - August Mostart, hoofd van de openbare lagere school

 - door Sef Derkx - 

Lijn 1 van Arriva rijdt van Venlo via Tegelen naar Kaldenkerken en vice versa. Op de terugreis stappen we uit bij VieCuri. We willen de begraafplaats bezoeken om foto’s te maken van het graf van schoolhoofd August Mostart. 

August Mostart (collectie Gemeentearchief Venlo)

De zestiende-eeuwse filosoof Michel de Montaigne raadt iedereen aan om een tijdlang een kamer te bewonen met uitzicht op een begraafplaats. Het maakt de omgang met het sterven makkelijker. Je instellen op de dood is je instellen op de vrijheid, was zijn gedachte. Slecht weinigen hebben echter een kamer die uitkijkt op een dodenakker. Wellicht dat wandelen over een begraafplaats een alternatief is. 

Michel de Montaigne (van Wikipedia)

Goed, dat doen we dus op zoek naar de laatste rustplaats van de man, die zijn naam heeft gegeven aan de Mostartschoeël. Zo noemden dialectsprekers in het begin van de vorige eeuw de school voor openbaar lager onderwijs aan de Goltziusstraat. Af en toe hoor je het nog, Mostartschoeël. Momenteel is in het pand Co - de Cultuurontwikkelaar gevestigd. Voorheen het Kunstencentrum Venlo.


Co, de Cultuurontwikkelaar (website Co, de Cultuurontwikkelaar)

De in Wylre geboren August Mostart (1840-1912) was ruim 44 jaar schoolhoofd in Venlo. Hij was bij leven al een legende, leerlingen bejegenden hem met groot ontzag. Dat blijkt wel uit de herinneringen van dr. C. van den Berg aan zijn lagereschooltijd in de jaren 1898 tot en met 1904. Hij vertelt dat de besnorde en streng uitziende August Mostart ’s ochtends voor de school de leerlingen stond op te wachten. 

Ontwerptekening School voor Lager Onderwijs met Onderwijzerswoning, 1881 (collectie Gemeentearchief Venlo) 

Stadsbouwmeester Johan Kayser (met dank aan Adri Gorissen)

Met een hoge hoed op. Stel het je voor. Op de seconde precies om half negen luidde hij de schoolbel. Vervolgens hing hij een bordje op met de rampzalige mededeling ‘Te laat’. Ontbrak een redelijke verklaring voor het late verschijnen op school, moest je in je vrije tijd terugkomen. Mostart gaf Frans en Duits, vakken die werden onderwezen in de zevende klas van het lager onderwijs. Hij gaf bovendien muziekonderricht, begaafde leerlingen onderwees hij de kunst van het vioolspel. Mostart was componist en zanger bij Venlona. 




Grafmonument famil;ie Mostart (foto MeerWolff)

Naar verluidt zou hij in het harnas zijn gestorven. In 1912, aan een hartstilstand bij het invullen van rapporten. Het geschiedde korte tijd voor zijn pensionering. De uitvaart van het schoolhoofd was een gebeurtenis van formaat in Venlo. Het openbare leven lag goeddeels stil. Vrienden en oud-leerlingen besloten die dag een comité te vormen met als doel ‘een waardig grafmonument te stichten’. Enkele maanden later kon het worden overgedragen aan de familie Mostart. We vinden het terug in het oudste deel van de begraafplaats aan de rand van vak H.  

Reageren? Stuur Sef Derkx een e-mail: floddergats@xs4all.nl.            

 

 

donderdag 10 augustus 2023

De late Bijbelse romans van Jo Nabben uit Blerick

- door Adri Gorissen/beeldmateriaal archief auteur - 

Jo Nabben (Blerick 1911 - Blerick 1988) geloofde dat ze als schrijfster de plicht had haar lezers gelukkig te maken en dichter bij God te brengen. “Niet door op elke bladzijde Zijn naam te noemen, maar enkel door hun Zijn voortdurende werkzaamheid in alle dingen die er zijn en gebeuren, te doen voelen”, zei ze daar zelf over.

Portret Jo Nabben

Ze deed die uitspraak in waarschijnlijk het enige interview dat ze ooit gaf, ik heb althans geen ander kunnen vinden. Het vraaggesprek werd afgenomen door een onbekende journalist voor Naast Nieuws, de Paasbijlage bij Nieuws, een uitgave van de Staatsmijnen in Limburg, in 1960.

Jo Nabben debuteerde als 15-jarige met het meisjesboek 'Het einde van Lo’s bakvischtijd'. Daarna volgden er nog negen, waaronder 'Go’s taak' (1932), 'Voorjaarsstorm' (1937) en 'Meisjes met een baan' (1947). Haar vlot geschreven meisjesboeken waren erg populair en werden goed verkocht. 

Voor wie op zoek is naar informatie over de Blerickse schrijfster van tien meisjesboeken, drie romans, zeven heiligenlevens en drie toneelstukken is het interview een belangrijke bron. De auteur laat haar aan het woord over haar werk en haar levensvisie en beschrijft bovendien hoe ze eruit ziet en wat voor indruk ze op hem maakt.

Een voorbeeld van dat laatste? “Wat u zich ook van een schrijfster voorstelt, wij weten wel zeker, dat uw voorstelling van Jo Nabben in het geheel niet opgaat. Zij is een charmante vrouw, niet groot, gitzwarte haren en ogen van antraciet. Zij kleedt zich met smaak en omringt zich met gezelligheid. Maar het is vooral haar manier van een gesprek voeren, waardoor zij afwijkt van het beeld, dat wij geneigd zijn ons van een schrijfster te vormen. Zij spreekt namelijk bijzonder weinig. Zij is op luisteren ingesteld.”

Een van de weinige dingen die ze over zichzelf loslaat en die niet met haar schrijven hebben te maken, is het volgende: “Ik heb nooit onrecht kunnen verdragen. Ik heb altijd partij gekozen voor hen die onderliggen, voor hen die het ’t hardst te verduren hebben”. De onbekende journalist maakt dan meteen een bruggetje naar haar boeken en stelt terecht: “De boeken die ze geschreven heeft, gaan ook altijd de sporen van het onrecht na. Ze vertellen over mensen in een nederige positie, mensen van het tweede plan, die in hun eenvoud groot zijn, die verdrukt zijn, maar geestelijk sterk”.

Bijbelse romans

Wie dat leest, zal verrast zijn door het genre romans dat Jo Nabben schreef. Nee, niks geen boeken die actueel maatschappelijk onrecht beschrijven of een leven aan de zelfkant van de samenleving, maar Bijbelse romans. Dat gegeven is wat haar voor mij als auteur zo interessant maakt, want ze schrijft die in een tijd waarin iedereen snakt naar vernieuwing, waarin de eerste nihilistische romans verschijnen en het in boeken juist vaak om engagement draait.

Van de andere kant is het logisch dat ze voor dit genre koos, want die zijn een uitvloeisel van de plicht die ze, zoals boven gemeld, volgens zichzelf had. De eerste van die romans, met de titel De overspelige vrouw (herdrukt als Rachel) schreef ze tijdens de oorlogsjaren en publiceerde ze in 1948. Elf jaar later volgde Hagar en in 1967 verscheen Izebel en de ongelovigen.

De eerstgenoemde roman speelt in de tijd van Jezus. Nabben belicht de strijd tussen nieuwlichter Jezus en de behoudende joodse rabbi’s van die tijd en behandelt tevens het conflict tussen de joden en de Romeinen, toen de bezetters van Palestina. Kern van het verhaal is een gegeven uit het Nieuwe Testament. De jonge vrouw Rachel wordt uitgehuwelijkt aan rabbi Dathan, maar blijft van haar oude buurjongen houden. Als het overspel wordt ontdekt, wordt Rachel voor Jezus geleid, die een oordeel over haar moet vellen. Hij spreekt dan de bekende woorden: “Wie van u zonder zonde is, werpe de eerste steen”.

Voor de twee volgende romans, die net als de eerste verzorgd en beeldend geschreven zijn, haalde ze de thema’s uit het Oude Testament. In Hagar draait het om de vrouw van die naam, die de bijvrouw is van Abraham. Omdat zijn echte vrouw Sara hem geen kinderen kan schenken, moet Hagar dat doen. Als ze van Ismaël bevalt, betekent dat ruzie met Sara. Een strijd die feller wordt als Sara op hoge leeftijd toch nog zelf een zoon krijgt, genaamd Izaak.

Een conflict staat ook centraal in Izebel en de ongelovigen. Het is het verhaal van de joodse koning Achab die trouwt met de Tyrische prinses Izebel. Die laatste wil de joden ertoe bewegen de Tyrische goden te aanbidden. Het lukt haar heel aardig, maar dan komt de profeet Elias in beeld. Die voorspelt dat het pas weer gaat regenen als de joodse god in ere wordt hersteld. Na een lange droogteperiode weten Elias en Achab samen Izebels streven voorgoed te dwarsbomen.

Lievelingsboek

De anonieme auteur van het interview schrijft dat het niet vreemd was dat ze voor al haar romans de Bijbel als inspiratiebron gebruikt. “De Bijbel is haar lievelingsboek. De sobere, krachtige taal trekt haar aan, de eenvoudige woorden waarachter zoveel menselijks en groots schuil gaat, zijn voor haar een onuitputtelijke bron van inspiratie. De Bijbel leest ze en herleest ze.”

Wat ook meewerkte, was dat de schrijfster opgroeide in een diepgelovig katholiek gezin. Haar vader was schoenmaker en had een zaak aan huis in de Pontanusstraat in hartje Blerick. Jo had twee broers en drie zussen. Volgens familieleden leefde het gezin geïsoleerd en waren de zussen, in tegenstelling tot de schrijfster, gesloten en enigszins wereldvreemd. De kerk speelde een belangrijke rol thuis.

Jo kreeg dat dagelijks mee, want ze trouwde in 1966 op 55-jarige leeftijd met Fons Hoveijn en ging ook toen pas uit huis. Om er vier jaar later weer terug te keren na de dood van haar echtgenoot bij een verkeersongeluk. En zich vanaf dat moment vooral bezig te houden met de verzorging van haar ernstig gehandicapte zus An.

Het veelvuldig lezen in de Bijbel kwam haar van pas bij het schrijven, aldus de interviewer van Naast Nieuws, want daardoor “dringen haar verstand en fantasie steeds dieper door in de omstandigheden en aandriften, die grote figuren en kleine figuranten uit de Bijbel tot hun daden brachten. Ze tracht zich een voorstelling te maken van de wereld waarin deze mensen geleefd hebben. Ze stelt zich op de hoogte van de laatste onderzoekingen op dit gebied en van wat opgravingen in de landen van Klein-Azië, vooral de laatste tijd aan het licht gebracht hebben. Zo raakte zij vertrouwd met de levensgewoonten en gebruiken van de mensen in die streken, duizenden jaren terug. Ze verwonderde zich erover hoezeer die mensen met hun hartstochten en zwakheden en grote daden, nog met ons overeenkwamen.”

Duidelijk was in elk geval dat ze veel research voor haar boeken verrichtte, want hoewel ze nooit in Israël was geweest, strooide ze daarin schijnbaar achteloos met details over het landschap, over gebruiken, over kleren, over voedsel, over het geloof en dan natuurlijk vooral het christelijke geloof met centraal de ene god van joden en christenen. Maar dat deed ze subtiel, het Bijbelse gegeven werd verpakt in een avonturenverhaal, met daarin alles wat je van het genre mocht verwachten: meeslepende liefde, jaloezie, verraad, moord en doodslag. 

Grootse allure

De reacties op Nabbens Bijbelse romans waren verdeeld. In de Limburgse pers werd haar werk bejubeld, vooral door recensent Paul Haimon. Hij noemde haar eersteling De overspelige vrouw in het Dagblad voor Noord-Limburg ‘een boek van grootse allure’ en stelde dat de roman de beste was die in 1948 door een Limburgse auteur was uitgebracht en zelfs de beste van de hele katholieke Nederlandse letteren van dat jaar.

Er werden over haar boeken echter ook kritische noten gekraakt. In Het Vrije Volk was een zekere M. Sybr. Koops niet zo enthousiast over Izebel en de ongelovigen. “Zij verwerkte de stof op de wijze van een kind dat, volwassen geworden en begiftigd met verbeeldingskracht en woordenrijkdom, zich een afgerond geheel vormt van een moment uit het schoolse godsdienstonderwijs”, aldus Koops.


Omslag 'Izebel en de Ongelovigen'. Naast meisjesboeken en Bijbelse romans schreef ze ook toneelstukken en heiligenlevens. In die laatste was ze niet erg kritisch, het waren eigenlijk hagiografieën waarin de hoofdpersonen om het maar eens passend te zeggen de hemel in werden geschreven.

Haimon bleef telkens lovend bij een nieuwe roman van haar en hij was het ook haar die Nabben vergeleek met de veelgelezen Limburgse en katholieke schrijfster Marie Koenen. Volgens hem was Nabben de opvolger van Koenen, die ook Bijbelse romans had geschreven. Ook Koenen zelf zag dat zo. Toen Nabben haar een exemplaar van De overspelige vrouw toestuurde, schreef ze het fijn te vinden “een jonge Limburgse schrijfster te kunnen begroeten, die m’n taak gaat overnemen”.

Stil

Ondanks die over het algemeen lovende reacties en onder meer het behalen van een tweede plaats bij de jaarlijkse strijd om de Mathias Kempprijs (de literaire prijs van de beide Limburgen) in 1960, brak Jo Nabben niet door en werd het na haar derde roman zo goed als stil rondom haar schrijverschap. Volgens Paul Haimon kwam dat doordat ze bekend was geworden met meisjesboeken en dat lezers daarom dachten dat ze niet ook goede romans kon schrijven.

In werkelijkheid waren er twee andere belangrijke redenen. De eerste was dat ze zich vanaf 1970 wijdde aan de verzorging van haar zwaar gehandicapte zus, waardoor ze alleen maar tijd had voor kortere verhalen of bijdragen aan het rechts-katholieke maandblad Confrontatie, waarvan ze redactrice was. Of voor het schrijven van ingezonden brieven naar kranten en tijdschriften, waarin ze het behoudende beleid van de in 1972 aangetreden Limburgse bisschop Jo Gijsen verdedigde. Haar diepgelovigheid verdiepte zich met het stijgen van haar leeftijd.

Een tweede reden was dat haar werk en de onderwerpen ervan waren ingehaald door de tijd. Terwijl de maatschappij en ook de literatuur na de Tweede Wereldoorlog schreeuwden om vernieuwing greep zij terug op wat er gebeurde in de jaren tussen de beide wereldoorlogen. Het gistte en broeide in de jaren vijftig en zestig, de mensen keerden zich af van het geloof, maar zij zag het niet of wilde het niet zien.

In diezelfde decennia verschenen de eerste boeken van nieuwlichters als Gerard Reve (De avonden, 1947), Harry Mulisch (Archibald Strohalm, 1952), Jan Wolkers (Kort Amerikaans in 1962) en Jan Cremer (Ik, Jan Cremer in 1964). En in Limburg van moderne schrijvers als Oscar Timmers (Landklimaat, 1957) en Ton van Reen (Geen oorlog, 1964). Die werken waren niet aan haar besteed. In feite was ze als romanschrijfster te laat geboren.

Bronnen:

Adri Gorissen – De plicht van Jo Nabben. In: Buun, cultuur-historisch kwartaalblad voor Venlo, Blerick en Tegelen, jrg. 6, nr. 1 (voorjaar 1998). Blz.29-37.

Adri Gorissen – Jo Nabben, schrijfster. In: 1001 Vrouwen in de 20ste eeuw. (Nijmegen, 2018) Blz. 927-928.

Adri Gorissen – Jo Nabben. In: Limburgs Literatuur Lexicon. (Maastricht, 2007) Blz. 291.

Paul Haimon – Een verrassende roman van een Blerickse schrijfster. In: Dagblad voor Noord-Limburg, 12 januari 1949.

Paul Haimon – Schrijfster Jo Nabben overleden. In: Limburgs Dagblad, 4 mei 1988.

Dr. H.H. Knippenberg – Letterkundigen in Limburg: Jo Nabben. In: De Bronk, jrg. 7, nr. 1 (september 1959). Blz. 26-28.

N.N. – Jo Nabben. De plicht om mensen gelukkig te maken. In: Naast Nieuws. Paasbijlage bij Nieuws, een uitgave van de Staatsmijnen in Limburg, 1960.

M. Sybr. Koops – Bijbels. In: Het Vrije Volk, 30 maart 1968.

 


woensdag 9 augustus 2023

De Halte XXL van woensdag 9 augustus 2023 - Indiëmonument

 - door Sef Derkx/foto's Indiëmonument MeerWolff -

We waren uitgestapt bij de halte Sint-Urbanusweg om te lunchen in de gastvrije koffieschenkerij Genuujerie. Wanneer je daar bent, ligt het voor de hand om de kapel van Genooi te bezoeken. Er is immers altijd wel een goede reden om een kaarsje op  te steken. 

Aan de zuidkant van het bedehuisje staat het zogenaamde Indiëmonument, een laag muurtje met een metalen plaat waarop de namen staan van zestien jongemannen. Ze zijn tussen 1946 en 1950 om het leven gekomen in het voormalige Nederlands-Indië en Nieuw-Guinea. De oudste was vijfentwintig, de jongste pas negentien. Allen dus nog een leven voor de boeg. 


Het verdriet zal overweldigend zijn geweest in de gezinnen. Een zoon of broer verliezen in een zinloze oorlog ver van huis. Of je geliefde van wie je afscheid hebt genomen op het station van Venlo. Tranen van verdriet gewist met een zakdoek. Altijd de hoop op een terugkeer, tot deze op zekere dag de bodem werd ingeslagen. Geen graf in de buurt om te bezoeken, maar een laatste rustplaats op een ereveld in het verre Indonesië. Gelukkig is er wel dit monument bij de kapel van Genooi. Ieder jaar worden de gesneuvelde militairen hier herdacht. Dit jaar op zondag 20 augustus.

Harrie Broekaart (collectie Gemeentearchief Venlo)

De plaat met zestien namen vermeldt de plaats van overlijden. Eén springt eruit. H.W.J. Broekaart is niet in Indonesië overleden, maar op 6 januari 1950 in Den Haag. Bij het lezen van de voor Venlo niet zo gebruikelijke familienaam, ging een belletje zachtjes rinkelen. Enkele weken geleden deden we onderzoek naar kinderen, die bij de geallieerde luchtaanvallen op de Maasbruggen in het najaar van 1944 omkwamen. Daarbij stuitten we op de naam van de dertienjarige Wim Broekaart. Hun huis aan de Havenstraat werd getroffen bij het bombardement van 18 oktober 1944. Zouden deze Wim en de Broekaart van het Indiëmonument wellicht familie van elkaar zijn? Kan het lot zo wreed zijn?

Wim Broekaart (collectie Gemeentearchief Venlo)

Onderzoek bevestigde de vermoedens. Ze waren inderdaad broers. Eerst een zoon van dertien verliezen en vervolgens een van tweeëntwintig. 

Uit Dagblad voor Noord-Limburg van 10 en 11 januari 1950 (gevonden via www.delpher.nl) 

Het Dagblad voor Noord-Limburg deed op 11 januari 1950 verslag van de begrafenis met militaire eer van Harrie Broekaart. Hij was op Sumatra zwaar gewond geraakt en overgevlogen naar het militair hospitaal in Den Haag. Aanvankelijk werd hij begraven op de protestantse afdeling van de begraafplaats in Venlo bij zijn broer Wim. Vele jaren later volgde echter een herbegrafenis. 

Militair Ereveld Loenen (website TracesOfWar.nl)

Op uitdrukkelijke wens van de familie werd hij samen met zijn broertje Wim bijgezet op de erebegraafplaats in Loenen.

Kleine Wim is wel een slachtoffer van oorlogshandelingen, maar hij was geen militair die om het leven kwam. Omdat de familie erop stond dat beide broers samen begraven zouden blijven, is het compromis uitgewerkt van een gezamenlijk graf op het Militair Ereveld Loenen, zonder vermelding van Wim op de grafsteen. Ook in het register van de begraafplaats treft men zijn naam niet aan.

Reageren? Stuur Sef Derkx een e-mail: floddergats@xs4all.nl.

 

 

maandag 7 augustus 2023

Herman Steijlen, een avontuurlijk schrijver

 - door Adri Gorissen/foto's collectie auteur

Vóór alles is de Blerickse journalist en schrijver Herman Steijlen (1910-1944) een avonturier. Lees maar hoe twee van zijn vrienden hem kenschetsen.

Oud-Vrij Nederland hoofdredacteur Mathieu Smedts (1913-1996) noemt hem in zijn memoires een eeuwige optimist. Smedts is in de jaren net voor de Tweede Wereldoorlog enige tijd bevriend met de Blerickenaar, een man die volgens hem “vele jongensboeken had geschreven, waarvan hij er soms een verkocht voor 250 gulden”. Met zoveel geld op zak is Steijlen dan altijd enige tijd weg, herinnert de voormalige journalist zich. “Hij wilde steeds naar de Griekse eilanden om konijnen te fokken, wat hem naar zijn diepe overtuiging een behoorlijk fortuin zou opleveren. Hij kwam echter nooit verder dan Luik en kwam dan wel met een nieuw boek, maar even berooid als anders terug.”

Zijn beste vriend, de eveneens uit Blerick afkomstige journalist Mathieu Berden (1909-1986), beschrijft hem op soortgelijke wijze. Eens per jaar overvalt Steijlen een niet te stillen onrust, weet hij, en dan moet hij weg, ver weg. Berden gaat dan vaak mee, want ook hij heeft last van die ongedurigheid. Meestal neemt zijn vriend hem dan op sleeptouw, want hij “is zeer sterk in het maken van fantastische plannen. Dat overvalt hem plotseling als een zonnesteek en ik heb steeds maar heel weinig nodig om mij tot de uitvoering van zulk een plan te laten overhalen”. Het zijn plannen die “ieder nuchter mensch krankzinnig zou hebben gevonden”, maar die in de meeste gevallen gewoon slagen.

Zelf schrijft Steijlen aan de vooravond van een fietstocht naar Rusland op 11 april 1934 in de Nieuwe Venlosche Courant over een mysterieuze macht die hem in de greep heeft: ‘Zijne majesteit de Zwerflust’. Aan die zwerflust is een belangrijk part van zijn oeuvre te danken. Het bestaat uit tien toneelstukken, drie kinderboeken, drie lange in krantenafleveringen gepubliceerde reisreportages, een revue en een aantal in tijdschriften geplaatste (reis-)verhalen.


Die productie komt tot stand tussen 1930 en 1940, het decennium waarin de avonturier Steijlen een groot deel van Europa, Noord-Afrika en het Midden-Oosten doorkruist. Zonder twijfel zijn de reisreportages het interessantste en belangrijkste deel ervan, want daarin laat hij zich het meest kennen. Niet alleen als journalist of schrijver, maar ook als romanticus en vrijheidszoeker.

Herman Steijlen wordt op 7 augustus 1910 in Blerick geboren en bezoekt daar de lagere school. Op het Venlose Sint-Thomascollege behaalt hij zijn gymnasiumdiploma en aansluitend doorloopt hij de kweekschool in Blerick. Hij staat vervolgens enkele jaren voor de klas in de Blerickse Sint-Lambertusschool en is er erg geliefd bij zijn leerlingen, die hem de ‘vertelmeester’ noemen. Zijn vaak lange afwezigheid vanwege zijn reizen maakt echter dat hij moet stoppen als leerkracht. Gezien zijn onrust zal hij dat niet erg hebben gevonden.

Reisjournalist

Het avontuur trekt Herman Steijlen al vroeg. In oktober 1932, hij is dan 22 jaar oud, begint hij aan zijn eerste grote reportagereis, die hem in Zuid-Europa, Noord-Afrika en Palestina brengt. De Roermondse krant De Nieuwe Koerier drukt zijn verslagen af. Op de een of andere manier heeft hij de redactie, die hem bij de lezers als ‘jongschrijver’ introduceert, weten te overtuigen van zijn schrijfcapaciteiten. Zijn Langs blinde wegen getitelde reportageserie staat tussen begin december 1932 en begin januari 1934 in het Midden-Limburgse blad.

Hij gaat overigens niet alleen op reis. Op maandag 31 oktober 1932 trekt hij samen met de Nijmeegse fotograaf Frits Otto en de eveneens uit Nijmegen afkomstige reiziger Robert Nanning per fiets de wereld in. Het einddoel van hun in Venlo begonnen tocht is Palestina. Voorspoedig gaat de reis niet, want bij de Oostenrijkse grens moeten ze vanwege torenhoge invoerrechten hun fietsen laten staan. Vervolgens ontstaat geldgebrek omdat de uit Nederland opgestuurde geldwissels nergens aankomen. Zijn medepassagiers haken dan één voor één af en Steijlen moet vanaf Rome alleen verder.

Het in zijn uppie en zonder geld reizen, lijkt hem niet te deren. Met karweitjes verdient hij de kost en trekt zo steeds verder. Via Sicilië en Libië belandt hij in Egypte. Zijn chronisch geldgebrek zorgt ervoor dat hij vooral met arme sloebers optrekt. Dat is terug te lezen in zijn reisverslagen, want daarin staat maar weinig over toeristische attracties en des te meer over de onderkant van de samenleving in de plaatsen die hij aandoet. Hij schrijft vooral over wat hij zelf meemaakt als zwerver, want daarin is de reiziger inmiddels verandert. Voor de lezer is dat ook veel interessanter. Zijn ietwat terloopse en ironische schrijfstijl, met veel humor en zelfspot, past daar goed bij. Eind maart 1933 bereikt Herman Steijlen Palestina, vanwaar hij in april terugreist naar Nederland.

Eenmaal thuis in Blerick krijgt de reiskoorts hem al snel weer te pakken. In april 1934 vertrekt hij opnieuw voor een lange reis. Dit keer wil hij samen met zijn broer Cor per fiets naar Rusland. Ondanks dat het communistische land hun de inreispapieren heeft geweigerd. Hij belicht zijn avonturen nu zowel in De Nieuwe Koerier als in de Nieuwe Venlosche Courant, het Overijsselsch Dagblad en de Nieuwe Tilburgsche Courant. Aanvankelijk gaat de reis ditmaal voorspoedig. Pas in Joegoslavië beginnen de moeilijkheden met andermaal niet aankomende geldwissels en torenhoge invoerrechten voor de fietsen. Er is maar één oplossing: broer Cor moet naar huis.

Opnieuw gaat Herman alleen verder en beleeft weer fraaie avonturen. Zo raakt hij in het plaatsje Nisch verzeild in een twistgesprek over Servische kunst en de politieke verhoudingen in de dan nog jonge staat Joegoslavië. Met als gevolg dat hij in de cel belandt en hem een gevangenisstraf van zes maanden wacht. Na enkele dagen wordt de straf hem kwijtgescholden, als hij het land maar zo snel mogelijk verlaat. Hij wil niks liever. Ondanks alle moeilijkheden meldt hij zijn familie dat hij het mooiste baantje heeft dat er te vinden is: zwerver. Dat hij Rusland niet bereikt, maakt hem maar weinig uit.

De derde grote reis begint op 29 juni 1937. Samen met zijn beste vriend, de eveneens uit Blerick afkomstige journalist Mathieu Berden (1909-1986), vertrekt hij die dag vanaf het bedrijfsgebouw van de Venlose rijwiel- en motorfietsfabriek Jac. Franssen & Zoon naar Libië. De foto hieronder werd die dag gemaakt.

Ze maken de tocht op door de firma ter beschikking gestelde motorfietsen. Beiden schrijven ze over de reis. Berden in de Nieuwe Venlosche Courant en Steijlen in de Nieuwe Koerier en de Nieuwe Tilburgsche Courant.

Het mooiste avontuur dat ze beleven is de mislukte poging om met de motorfietsen de woestijn van Libië in te rijden. Ze doen dat gewoon als de autoriteiten hen daar geen toestemming voor geven. Al gauw ontdekken ze waarom ze niet mogen gaan. Vijftig kilometer buiten Tripoli lijkt het landschap in brand te staan, maar worden ze gered door een oase. Als ze weer verder rijden, komen ze in een zandstorm terecht waaruit ze door de woestijnpolitie worden gered. Terug in Tripoli geven ze niet op, ze reizen nu met een vrachtauto de woestijn in en bereiken uiteindelijk de Toearegstad Ghat. Vandaar gaat het richting huis, waar ze op 15 december 1937 aankomen.

Mathieu Berden schrijft later het boek Journaal van een woestijnreiziger (1943) over hun tocht. Van Herman Steijlens fraaie stukken daarover zou een boekbundeling ook best mooi zijn geweest. Daar is het nooit van gekomen, net zoals de verslagen van zijn andere tochten nooit in boekvorm zijn samengebracht. Jammer, want het zijn avontuurlijke, vermakelijke en boeiende reisverslagen.

Jeugdboekenschrijver

Een man als Herman Steijlen, zo veel is nu wel duidelijk, kan geen andere dan avonturenboeken schrijven. Vreemd genoeg spelen de avonturen die hij bedenkt niet in de landen die hij heeft bezocht, maar in nog exotischer oorden. Er zijn drie jeugdboeken van hem bekend: Het testament van Schreiend Hart (uit 1937), In het witte land (1939) en Tijgerhaai (1948, postuum). Het eerste is in China gesitueerd, het tweede en derde in het hoge noorden van Amerika bij de Eskimo’s en indianen.

Mogelijk heeft hij nog meer jeugdboeken geschreven, want Mathieu Smedts wijst er in zijn memoires op dat Herman in 1937 al enkele titels op zijn naam heeft staan. Er is echter geen roman van hem van voor die tijd te vinden, wellicht gaat het om onuitgegeven manuscripten. Het testament van Schreiend Hart is, zo mogen we wel aannemen zijn eerste gepubliceerde boek.

Wat de drie jeugdboeken gemeen hebben, is dat het echte avonturenromans zijn. Boeken die met veel kennis van zaken over de gebieden waar ze spelen en de volken en dieren die er leven zijn geschreven. Steijlen heeft gedegen research gedaan voor hij zich aan het schrijven zette. Elk jeugdboek heeft bovendien een nogal katholieke inslag, want uiteindelijk wordt altijd wel een heiden gedoopt of tot het christendom bekeerd.

Helaas is er nergens een interview met Steijlen te vinden en zijn er ook geen echte recensies van zijn werk te achterhalen, zodat er geen aanvullende informatie over zijn drijfveren voor het schrijven ervan zijn te vinden.

Toneelauteur

Buiten de jeugdboeken schrijft Herman Steijlen toneelwerken en een dialectrevue, waarschijnlijk samen een stuk of tien. Van de meeste is niet meer bekend dan de titel en tot welk genre het behoort. Jaren waarin ze zijn geschreven ontbreken, de jaren waarin ze voor het eerst zijn opgevoerd, geven slechts een indicatie. Zo zijn er de blijspelen Een reiziger in delicate kwesties (1937), De firma Avezaath en de Keizer (1938), Drie vrouwen en een oplichter (1938) en De hoofdprijs (1942). Ook zijn er het romantische spel Stormschade (1937), het detectivespel Misdadig vernuft (1937), de revue Lachend door ’t laeve (1937) en het drama Oorlogsgeheimen (1938). Andere titels zijn De vrouw opzij en ’n Barmeisje.

Het schrijven van de stukken is mogelijk voortgekomen uit zijn eigen acteursloopbaan. In 1936 is hij lid van het regionaal bekende Piet Vink’s Toneelgezelschap en speelt hij dragende rollen in het blijspel De Kribbenbijter en het drama De deserteur. In een recensie van het eerste stuk in de Limburger Koerier wordt Steijlen ‘een nieuwe ster aan de toneelhemel’ genoemd. De werken, ogenschijnlijk vrijwel allemaal uit 1937 en 1938, moeten welhaast eerder zijn geschreven, want in de tweede helft van 1937 is hij op reis naar Libië.

Waarschijnlijk is het drama Oorlogsgeheimen zijn belangrijkste stuk. Het is een waarschuwing voor de op handen zijnde Tweede Wereldoorlog. Hoofdpersoon van het stuk dat net voor de Eerste Wereldoorlog in Duitsland speelt, is de jonge schrijver Erich Müller. Deze is ervan overtuigd dat er een grote oorlog op uitbreken staat en waarschuwt alle mensen in zijn omgeving daarvoor. Zijn boodschap is echter aan dovemans oren gericht en wat Erich voorspelt gebeurt. Zijn broer Heinrich, die hem als landverrader heeft betiteld, moet de loopgraven in en eindigt in een militair hospitaal. Steijlen beschrijft in het stuk de oorlogsgruwelen uit de jaren 1914-1918 en neemt daarmee in feite de rol van Erich op zich.

Dood

Ook Steijlen wordt niet gehoord en in mei 1940 raakt Nederland betrokken in de Tweede Wereldoorlog. De strijd maakt een eind aan het avontuurlijke en succesvolle decennium van de auteur. Reisverhalen, jeugdboeken en toneelstukken zijn een paar jaar niet meer zo heel belangrijk. De Blerickenaar voorziet in zijn levensonderhoud met een bibliotheek aan huis en een bedrijfje dat rubberen stempels, firmastempels en cijferdozen verkoopt. Al blijft hij evengoed doorschrijven.

Dan, op zondag 29 oktober 1944, is er een bombardement op de Maasbruggen tussen Venlo en Blerick. De geallieerde bommen vernielen de bruggen niet, maar wel flink wat huizen in het centrum van Blerick. Herman zit op de keldertrap een sigaret te rollen als een bom inslaat in zijn ouderlijk huis aan de Eerste Lambertusstraat. De auteur van Oorlogsgeheimen is – cynischer kan het niet – op slag dood.

Dit literatuurportret is een verkorte en herziene versie van een door mij geschreven biografisch stuk over Herman Steijlen in het Venlose jaarboek Buun 14 (blz. 197-207).

 

Belangrijkste bronnen:

-        Mathieu Berden – Journaal van een woestijnreiziger. Dwars door Libye. (Eindhoven, 1948);

-        Gerrit Gommans – Blariacum, Blerke, Blerick. (Blerick, 1982);

-        Adri Gorissen – Dwars door Libië. De reis van Mathieu Berden en Herman Steijlen in 1937. In: Buun 2003, blz. 182-196;

-        Adri Gorissen – Avonturier en schrijver Herman Steijlen. In: Buun 14, blz. 197-207;

-        Mathieu Smedts – Een weerbarstig katholiek. (Utrecht, 1966);

Herman Steijlen – Reisreportages in diverse kranten.