zaterdag 31 juli 2021

Pannenkletsers X - De ontheemde

In 2010 publiceerde onze gewaardeerde collega-blogger Willem Kurstjens de verhalenbundel Pannenkletsers. Het boek bevat elf fictieve verhalen over inwoners van Tegelen in de eerste helft van de vorige eeuw. Sommige verhalen gaan terug op ware episodes uit de geschiedenis.

In zo'n geval was feit inspiratie voor de schrijver voor fictie. In aanloop naar de Hondsdagen zullen we enkele verhalen uit Pannenkletsers als Floddergatsblogs plaatsen. We presenteren vandaag de aflevering De Ontheemde. 

 

Ze had haar man leren kennen aan het einde van de oorlog, toen hij met zijn ouders, broers en zussen over de grens kwam aanlopen. Ze woonden in een Nederlandse stad die geëvacueerd moest worden toen de geallieerden haar omsingelden. Alleen door over de grens te vluchten konden ze het beleg overleven. Over Duits gebied liepen ze in drie dagen honderdtwintig kilometer naar het noorden en staken daar de grens weer over naar Nederlands grondgebied. Ze waren niet de enigen, maar reisden in konvooi met tientallen andere gezinnen en voerden paarden, wagens, bolderkarren en fietsen met zich mee. In het stadje waar ze aankwamen, werden ze verdeeld over de mensen die daar woonden, de landverraders uitgezonderd.

Zo leerden ze elkaar kennen: zij was twintig en de dochter van een fabrieksarbeider en hij negentien en de zoon van een gemeentearbeider. Ze waren dol op elkaar en staken dat niet onder stoelen of banken. Een half jaar later trouwden ze en ging zij met hem mee naar de stad waar hij woonde. Daar begon het gedonder. Ze werd verteerd door heimwee. Overal om haar heen sprak men dialect. Ze kon er amper iets van verstaan en niemand deed moeite om Nederlands met haar te praten, behalve de vroedvrouw die haar hielp haar eerste kind op de wereld te brengen, de pastoor die het doopte en de huisarts die geregeld poolshoogte kwam nemen. Als ze een poging waagde dialect te spreken, keek men haar aan alsof ze gek was geworden en lachte men haar uit. Daarop zei ze maar niets meer.

Terwijl haar man ging werken, bleef zij thuis. Ze hadden geen radio, televisie of telefoon. Al het geld dat ze verdienden, ging op aan de huur en het huishouden. Met haar schoonfamilie had ze amper contact. Haar schoonmoeder en zij lagen elkaar niet en haar schoonzusjes waren nog te jong.

Gelukkig had ze een goede man die begrip voor haar situatie had en hij probeerde haar met andere vrouwen in contact te brengen. Zo kwam ze bij de RK Jonge Huisvrouwen terecht, maar ook daar sprak men alleen maar dialect, net als bij de Mariacongregatie. Langzaam maar zeker begon ze het te verstaan, maar zo vrij als ze zich voelde met de meisjes en vrouwen in haar dorp, waar men ook dialect sprak, voelde ze zich hier nooit. Ze voelde zich opgesloten in huis en in zichzelf.

Het ergste was het altijd als ze doordeweeks alleen thuis was en zichzelf een pauze toestond in haar huishoudelijk werk. Nog maar amper zat met een kop thee of koffie aan tafel of ze hoorde de klok tikken. Niet de klok in de voorkamer, maar de Friese staartklok van haar ouders in de hoek van hun huiskamer thuis. Op slag van tienen kwam daar de buurvrouw binnen om een praatje te maken, een kwartier later weer een andere en om half elf de derde. Ze kletsten er vrolijk op los en de tijd vloog. Soms kwam ook haar oma van moederskant nog langs of een tante en dan werd het nog gezelliger. Hetzelfde ritueel herhaalde zich ’s middags om half vier, maar dan met haar jongere broers en zussen die uit school kwamen. Ook die hokten om haar moeder heen en praatten en lachten onbekommerd. 

Het hoogtepunt van de week was woensdag. Dan kwam de post met een brief, die ze op zondag met het hele gezin voor haar hadden geschreven, en de stadskrant, die toen nog maar vier pagina’s dik was. Als eerste rook ze aan de krant, die de geur van de sigaar van haar vader had. Dan sprongen haar de tranen in de ogen. Daarna las ze de brief, die haar tranen deden stromen. De woensdagmorgen luchtte haar op en ze kon niet wachten totdat haar man thuiskwam om met hem de liefde te bedrijven.

Maar als hij de volgende dag weer naar zijn werk ging, was ze weer terneergeslagen en dat bleef de rest van de week zo. Pas op de woensdag sprong haar hart weer op, als een zeilboot die opeens de wind in de zeilen krijgt.

Toen werd haar moeder ziek. Ze kwam met longontsteking in bed te liggen en wilde maar niet beter worden. Gelukkig had ze nog meer dochters, die haar verzorgden, maar de informatiestroom uit het stadje droogde op en de woensdagen waren niet meer wat ze geweest waren. De heimwee werd erger en sloeg haar op haar hart. Ze kon niet meer slapen en was doodmoe als ze ’s morgens opstond. Ze liet het vuur onder de pannen branden, waardoor het eten aanbrandde, en de was met regen buiten hangen, zodat die niet goed droogde. Ook verwaarloosde ze de zorg voor haar kinderen en de vrijpartijen met haar man, die haar enige bron van troost was, liepen op niets uit.

Steeds meer speelde zich alles in haar hoofd af.

Op een dag werd ze door een buurvrouw gezien terwijl ze midden op straat op een putdeksel stond. Kennelijk had ze zich onbespied gewaand, want ze schrok toen de buurvrouw haar aansprak.

‘Elsie, wat doe je daar?’

Ze sprong van de putdeksel af en rende zonder iets te zeggen naar huis. De buurvrouw vertelde het aan haar man, die op zijn beurt haar man opzocht. Samen gingen ze naar de putdeksel kijken.

‘De Planeet,’ lazen ze.

Elsie’s man schrok.

‘Dat is de naam van het bedrijf waar haar vader werkt.’ 

Zijn ogen liepen vol tranen en hij ging naar huis, waar hij haar zei dat hij besloten had dat ze zouden gaan verhuizen naar het stadje waar ze vandaan kwam. Hij zou daar werk gaan zoeken in een fabriek, bij De Planeet als het kon.

donderdag 29 juli 2021

Voor Hongaarse vluchtelingen begon de vrijheid in Venlo

- door Sef Derkx - 


Nieuwsblad van het Zuiden, 15 november 1956 (gevonden via www.delpher.nl)

Blije Hongaarse vluchtelingen op station Venlo (particuliere collectie)

Vijfenzestig jaar geleden pakten zich boven Europa donkere wolken samen. In Hongarije dat snakte naar democratie, waren op 4 november troepen van het Warschaupact binnengevallen. Hongaren sloegen massaal op de vlucht naar Oostenrijk. De wereld was in de greep van de angst. Een alles vernietigende oorlog met atoomwapens, leek nabij. De beelden van de Sovjettanks in de straten van Boedapest en het nieuws over de vele duizenden slachtoffers van het bruut geweld veroorzaakten een schokgolf van verontwaardiging.

De Nederlandse regering en de media veroordeelden in krachtige bewoordingen de inval in Hongarije. Overal werden protestbijeenkomsten gehouden. In Amsterdam en Den Haag mondden ze uit in rellen die zich richtten tegen de CPN (Communistische Partij Nederland) en de Russische vertegenwoordiging in ons land. In Noord-Limburg werd vooral gebeden voor de vervolgde katholieken van Hongarije. De deuren van kloosterkerk Mariaweyde van de paters dominicanen stonden bij wijze van spreken dag en nacht open voor marathongebedsdiensten. Kardinaal József Mindszenty die ternauwernood aan arrestatie was ontkomen door  naar de Amerikaanse ambassade te vluchten, werd symboolfiguur voor het katholieke lijden in Hongarije.


Hongaarse vluchtelingen in trein krijgen broodjes op station Venlo (particuliere collectie)

Op internet vinden we een radio-uitzending van woensdag 14 november 1956. Vara-verslaggever Herman Felderhof staat op het eerste perron van station Venlo. Het is zestien minuten over acht ’s avonds. De reporter is samen met honderden anderen in afwachting van een trein met meer dan 670 Hongaarse vluchtelingen. Het is koud en het regent. Met meer dan vijf uur vertraging, rolt om achttien minuten over acht de trein binnen. De verslaggever stamelt aangedaan: ‘Welkom, welkom’. Je hoort onduidelijk geschreeuw. Het muziekkorps van de Limburgse Jagers zet het Hongaarse volkslied in. Mensen barsten in tranen uit en zingen mee. Bij Felderhof vervoegt zich collega Arie Kleywegt, die de reis vanuit Oostenrijk heeft meegemaakt. Hij vertelt over de totale ontreddering van de vluchtelingen. Over de enorme inzet van de Nederlanders tijdens de lange treinreis van meer dan vierentwintig uur. En over een verlangen dat langzaam opflakkerde in de trein. Een verlangen naar een leven in vrijheid in het nieuwe thuisland Nederland. Voor de Hongaarse vluchtelingen van 1956 begon die vrijheid op het station van Venlo.  

Algemeen Handelsblad, 15 november 1956 (gevonden via www.delpher.nl)

De trein met Hongaarse vluchtelingen op het station van Venlo (particuliere collectie) 

Honderden Venlonaren waren op 14 november 1956 naar het station gekomen om het eerste contigent ontheemden welkom te heten. Nadat de volksliederen waren gespeeld, hieven de Hongaren massaal ‘Vivat Neerlandia’ aan. Het werd beantwoord met ‘Vivat Hungaria’. De militairen van de Frederik Hendrikkazerne deelden koffie, soep en belegde broodjes uit. Het enthousiasme was enorm. Steeds meer mensen braken door de politieafzetting en renden het perron op waar ze aan de beduusde vluchtelingen pakjes met levensmiddelen,chocolade en sigaretten gaven. In de trein zat Lies van Dijk-Leurs, ruim tien jaar geleden heb ik haar geïnterviewd over wat zij zelf de reis van haar leven noemde. Ze was vrijwilligster bij het Rode Kruis afdeling Venlo en werkte in het Sint-Josephziekenhuis als verpleegkundige. Haar was gevraagd om de reis naar de vrijheid te begeleiden. Van de directie van het ziekenhuis kreeg ze onmiddellijk toestemming. Niet zo vreemd overigens. Het initiatief ervoor was gekomen van mevrouw Elhardt, de vrouw van de ziekenhuisdirecteur. Ze was Hongaarse van geboorte en zeer begaan met het lot van haar landgenoten. Lies van Dijk-Leurs was belast met de zorg voor de baby’s. Ze koestert dierbare herinneringen aan de reis en de overweldigende ontvangst in haar eigen stad Venlo.

Het Parool, 15 november 1956 (gevonden via www.delpher.nl)

Tussen de mensen op het perron stond de dertienjarige Anneke Moonen. In de dagen ervoor had ze ademloos naar de radio geluisterd en zich zeer beklemd gevoeld door alles wat gebeurde. De tiener had er met haar vader over gesproken en gevraagd waarom het westen de Hongaren niet militair te hulp kwam. Vader had zijn hoofd geschud en gezegd dat het niet ging omdat daar alles communistisch was. Op 14 november ging ze naar het station. De rillingen liepen over haar rug toen het Hongaarse volkslied werd gespeeld. Even later wandelde ze langs de trein. Uit de geopende coupéramen hingen de Hongaren. Aan een van hen gaf Anneke een beeldje van Maria van Kevelaer. Jaren later realiseerde ze zich dat ze misschien beter brood en iets te drinken mee had kunnen nemen.





Het Parool, 15 november 1956 (gevonden via www.delpher.nl)

Reageren? Mail Sef Derkx: floddergats@xs4all.nl.

De Halte XL van woensdag 28 juli 2021 - Serzjant Paeper

 - door Sef Derkx -

We bezoeken het graf van dichter en journalist Twan Mientjes in een verre hoek van de begraafplaats aan de Wylderweg. De hemelsleutel, die geplant is binnen het monument van glas en natuursteen, groeit uitbundig. Het ontroert ons dat op zijn graf een kaarslichtje brandt. Geliefden hebben hem blijvend in het hart gesloten. 


Twan Mientjes herschreef in 2005 de teksten van Sergeant Pepper’s Lonely Heart Club Band van The Beatles naar het Venloos dialect. Enkele uren nadat wereldkundig was gemaakt dat er een cd zou komen en dat zijn project live zou worden uitgevoerd tijdens het Zomerparkfeest, stierf Twan. Hij was op weg naar huis, een vriendin vond hem in de sneeuw. 

Kort na zijn begrafenis werd besloten Serzjant Paeper door te zetten. Als eerbetoon aan de geestelijke vader. Mientjes had bij het schrijven van ieder liedje een Venlose dialectzanger in gedachten gehad. Ook had hij al een muziekproducer benaderd in de persoon van Martijn Alsters. De opnames van de LP van The Beatles waren experimenteel geweest. Voor die tijd heel geavanceerd, maar naar de maatstaven uit het digitale tijdperk redelijk basaal. Als The Beatles een galm nodig hadden, gebruikten ze een gigantische metalen plaat van twee bij drie meter. Er was  Fingerspitzengefühl voor nodig om in de buurt te blijven van de sfeer en klank van de originele opnames. Voor het boekje bij de cd maakte kunstenaar Jos Deenen een fotocollage, die een Venlose variant was van de iconische hoes van het originele album.

De media kregen er lucht van. NRC-Handelsblad besteedde uitgebreid aandacht aan Serzjant Paeper. Nova, de voorganger van Nieuwsuur, maakte een reportage van de generale repetitie in De Maaspoort. De droom van Twan Mientjes was landelijk nieuws geworden. Wat zou hij daarvan genoten hebben.

Het werd donderdag 3 augustus 2006. De lang verbeide dag van Serzjant Paeper was aangebroken. Het Julianapark stond een half uur voor aanvang tjokvol. De toegangshekken moesten dicht. Venlo kwam samen voor een optreden, waarvan iedereen voorvoelde dat het bijzonder zou worden. The Beatles hadden het niet aangedurfd om Sergeant Pepper live uit te voeren, de Serzjant Paepers Oeits Haos Sterre Band wel. Om half acht kwamen ze op, gekleed in exacte kopieën van de bekende operette-uniformen, die the Fab Four hadden gedragen voor de hoesfoto. Enthousiasme golfde door het publiek, betovering daalde neer over het Julianapark. In de anderhalf uur die volgde, werd muziekgeschiedenis geschreven. Het was hartroerend. 



Reageren? Stuur Sef Derkx een e-mail: floddergats@xs4all.nl.


woensdag 28 juli 2021

Pannenkletsers IX - De man die omkeek

In 2010 publiceerde onze gewaardeerde collega-blogger Willem Kurstjens de verhalenbundel Pannenkletsers. Het boek bevat elf fictieve verhalen over inwoners van Tegelen in de eerste helft van de vorige eeuw. Sommige verhalen gaan terug op ware episodes uit de geschiedenis.

In zo'n geval was feit inspiratie voor de schrijver voor fictie. In aanloop naar de Hondsdagen zullen we enkele verhalen uit Pannenkletsers als Floddergatsblogs plaatsen. We presenteren vandaag de aflevering De man die omkeek. 

 

Er wonen hier veel mensen die terugkijken op iets – op hun leven, op de oorlog, op hun huwelijk, en noem maar op, wie niet, zou je zeggen - , maar er is maar één man die ze noemen: ‘de man die omkeek.’ Toen ik het hoorde moest ik onmiddellijk denken aan de mythe van Orpheus, die in de onderwereld op zoek gaat naar zijn geliefde Eurydice en van de goden niet mag omkijken, maar dat toch doet, met als gevolg dat hij eeuwig zonder haar blijft. Ik kon het niet plaatsen, althans niet in dit dorp. 

Verder vond ik het vreemd dat de persoon van ‘de man die omkeek’, wat kennelijk een bijnaam was,  niet werd aangeduid met een bijvoeglijk naamwoord, zoals het geval is bij De Slome, De Luie, De Verkeerde of De Spichtige, maar met een bijzin. Voor zover ik wist, was hij de enige.

Enige naspeuringen bij mensen die hem nog gekend hadden, brachten me tot de volgende verklaring.

De bijzin heeft betrekking op de gebeurtenis in zijn leven die hem heeft getekend, het feit dat hij omkeek, toen hij juist niet moest omkijken. Als gevolg daarvan liep hij de rest van zijn leven mank, zo mank dat hij bij het lopen een stok nodig had. Moest hij zich haasten of had hij het op zijn heupen, dan leek hij vanuit de verte op een tandwiel dat een slag overslaat. Het was een vreemd gezicht dat sommige mensen, vooral kinderen, angst aanjoeg. ‘Wie is die man?’ vroegen ze aan hun ouders. ‘Het lijkt wel of hij dat iemand hem op zijn hielen zit.’

En dan vertelden ze hun wat ze wisten. 

De ongelukkige in kwestie heette Goof.

Goof was in zijn jeugd een grote sterke, maar een beetje domme jongen. Hij liet zich snel gek voor de gek houden en rende zich voor de grotere sterkere jongens de benen uit het lijf, alleen maar om door hen gezien te worden en er een beetje bij te horen.

Op de lagere school deed hij elke klas twee keer en toen hij van school kwam, was hij zestien en kon hij direct de fabriek in. Daarvan had je er in het dorp nogal wat, stuk voor stuk fabrieken waar hij met zijn domme handkracht, het enige waarover hij beschikte, welkom was. Hij ging werken bij een steenfabriek, waar men hem een schop in zijn hand duwde en de kleigroeve in stuurde. Omdat er amper een goed gesprek met hem te voeren was, liet men hem in de pauze links liggen. Gelukkig had hij iets om zich mee te amuseren. Zijn ouders hadden van een rondreizend koopman een mondharp gekocht, waarop hij speelde als hij niet hoefde te werken: in de pauze of voor of na het werk. Spelend kwam hij op zijn werk en spelend ging hij ook weer naar huis. Niet iedereen was van dat eentonige geluid gediend. In de pauzes vroeg men hem vaak genoeg om een eindje verderop te gaan spelen omdat men rustig wilde praten. ’s Winters vroeg men hem hout te gaan rapen voor het vuur dat hen warm moest houden. Al snel bleek dat hij gek op vuur was. Hij ging er helemaal in op en zorgde ervoor dat het altijd precies brandde zoals het moest. 

‘Weet je wat jij moet doen,’ zei iemand. ‘Je moet in de ijzergieterij aan de oven gaan werken.’

Dat liet hij zich geen twee keer zeggen. Nog geen week later stond hij voor de gietoven. Hij had een overall met een lange leren schort aan en droeg hoge schoenen met ijzeren beslag op de punt en onder de zool en op zijn hoofd had hij een leren kap met een lasbril. Dat moest hem beschermen tegen de vonkenregen die van het kokende ijzer spatte als hij met zijn lans, die wel drie vier meter lang was, de kleiprop doorstak die het ijzer in de afvoer onderaan de oven tegenhield. 

Wie hem zo zag, zou denken dat hij een ridder was, maar zonder paard, eerder een Sancho Pancha dan een Don Quichot, maar net zo toegewijd. Niets ontsnapte aan zijn oog en iedereen in de fabriek was blij met hem. Hoewel er amper een normaal gesprek met hem was te voeren, wist men dat hij met hart en ziel in zijn werk opging en precies deed wat hij moest doen, hij was de juiste man op de juiste plek.

Toen werd hij verliefd op een vrouw die in een huis op weg naar de ijzergieterij woonde. Het was een vrouw die al veel mannen het hoofd op hol had gebracht en voor wie in het dorp werd gewaarschuwd: een vrouw die niet zonder man kon. Ze loerde op hem als hij op zijn mondharp spelend van zijn werk kwam en nodigde hem uit om iets te komen drinken. Dat deed hij en de rest laat zich raden, hij kwam in de ban van haar, het was het grootste vuur dat hij ooit zag branden, zo groot dat hij zijn hoofd er soms van omliep. Zelfs tijdens zijn werk aan de oven moest hij nog aan haar denken.

Zo gebeurde het op een dag dat hij zijn lans richtte op de kleiprop voor de afvoer van de oven en mis stak, waardoor het hete ijzer uit de oven gulpte en in zijn schoenen liep. Hij schreeuwde moord en brand, maar wist nog net op tijd het gat met een nieuwe kleiprop af te dichten. Toen viel hij flauw. Hij kwam weer bij in het ziekenhuis, waar de personeelschef zich over hem heen boog en hem vroeg wat er toch was gebeurd, hoe hij, die steeds met zijn hele wezen op de oven was gericht, zo'n fout had kunnen maken.

‘Ik moest omkijken,’ zei hij.

‘Maar waarom?’

‘Ik dacht dat ik geroepen werd.’

'Door wie?’

‘Door haar.’

Reageren? Stuur Willem Kurstjens een e-mail: willemkurstjens@gmail.com.


 

 

 

 

 

 

 

 

zaterdag 24 juli 2021

Aevel van zaterdag 24 juli 2021 - Moderzeel allein

 









Moderzeel allein

Twee weken geleden vertelde skater Candy Jacobs in ‘Aevel’ enthousiast over haar Olympische Druim. Ze was op dat moment in Zeist voor de slottrainingen. Afgelopen maandag stuurde ze een appje. De reis naar Tokyo was best pittig geweest. Maar ze was gearriveerd in het Olympische Dorp en had er al geskatet. Ze sloot haar appje af met een emoji van gevouwen handen.

Woensdagmorgen bracht het NOS Journaal de onheilstijding: ‘Skateboardster Jacobs mist Spelen door coronabesmetting’. Ze moest tien dagen in isolatie en was al uit het Olympisch Dorp vertrokken naar het quarantainehotel. Donderdagmorgen spraken we elkaar. Ze zat moderzeel allein in een kamertje van tien of elf vierkante meter. De navelstreng met de wereld was haar mobieltje. Dat ontplofte haos van alle bemoedigende berichten. We vroegen haar terug te gaan naar het moment dat haar Olympische Druim uiteenspatte.

‘Ik moest uren wachten op de uitslag van de derde test. In een kamertje zonder airco, terwijl het hier hartstikke heet is. Mijn coach kwam binnen en zei Candy…. Toen wist ik het meteen. Hier eindigen mijn Olympische Spelen. Ik moest zo ontzettend kriète. Nog nooit in mijn leven heb ik zo gehuild. Alle tranen waren op. Mijn hele wereld stortte in. Het was alsof ik in een luchtballon zat en iemand van onder de luchtballon lek had geschoten. Ik heb mam en pap gebeld. Thuis was het midden in de nacht. Ik was fysiek gesloopt.’ 


Het quarantainehotel is geen troostrijke omgeving. Drie maal op een dag staan maaltijden klaar in de lobby. De hotelmedewerkers dragen plastic maskers en beschermende kleding. Met het bordje gaat ze weer naar haar kamertje.

‘Ik was er eerst kapot van. Daarna werd ik kwaad. In de voorbereidingen op de Olympische Spelen heb ik mijn portie ellende wel gehad. Eindelijk zat ik hier en wist… het gaat nu echt beginnen. Tot ik dus getest werd, een erger scenario is niet mogelijk. Nu probeer ik positief te denken. Alleen al de drie dagen in het Olympisch Dorp waren alles waard. Ik wil het weer meemaken, ik bikkel verder. De Olympische Spelen van 2024 in Parijs zijn het nieuwe doel.’

Er is geen arm om haar schouders in Tokyo. Aevel wel piendakieës als troost.

‘Pap had die gegeven. Eerst wilde ik de pot niet meenemen. Te zwaar. Getwijfeld, wel of niet in het koffer, tóch gedaan. Nu smeer ik iedere dag piendakieës op stokbroodjes. Het voelt een beetje als thuis. Wanneer ik hier weg mag, weet ik nog niet. Ik kijk uit naar het moment dat ik bij mijn ouders ben. En bij mijn vrienden en vriendinnen van de skatehal in Venlo Zuid.’

Wies ’t aevel weer ens is,

Sef Derkx


donderdag 22 juli 2021

Fotoalbum Serzjant Paeper I

Donderdag 3 augustus 2006 - Een onvergetelijke mijlpaal in de geschiedenis van het Zomerparkfeest. Serzjant Paepers Oeits Haos Sterre Band wordt live uitgevoerd. Een droom van de enkele maanden tevoren overleden dichter en journalist Twan Mientjes wordt werkelijkheid. 

Vijftien jaar geleden - zoveel energie, zoveel creativiteit, zoveel saamhorigheid. Inderdaad, onvergetelijk.



 De Paeper Band v.l.n.r Sef Berkers, Peter Tiggelers, Ben Benders, Jos Benders en Colly Franssen (foto Egon Notermans/Zebra)

Producent Martijn Alsters (foto collectie Zomerparkfeest)



Frans Pollux en Marco Schell - Serzjant's Paeper Oeits Haos Sterre Band en Paepers Club van Zengers Zónder Band  (foto's Marius Suiker)


Ben Verdellen - Met ein bietje vrindschap en hölp (foto Marius Suiker)
Sef Berkers - Lucy in de lóch vol druime (foto Marius Suiker)


John Theuws - 't Geit waer baeter (foto Marius Suiker)

Bert van den Bergh - 't Gaat gestop (foto Marius Suiker)

Robert Bouten - Weg van hoès (foto Marius Suiker)

Michiel van der Grinten - Veur 't benefit van Brueren's Doortoch- hoès (foto Marius Suiker)


Arno Adams - Deep in dichen deep oèt dich (foto Marius Suiker)

Sjraar Peetjens - As ik veerentachtig bin (foto Marius Suiker)

Marco Schell - Moeëje Mia (foto Marius Suiker)


Dick Franssen - Waer Wakker (foto Marius Suiker)



Marcel Tabbers en (Marco Schell zie foto boven) - Eine daag in 't laeve (foto Marius Suiker)

Huub Stapel - Roeëzig veld veur ieëwig (foto Marius Suiker)

- met dank aan Ben Benders voor het beschikbaar stellen van de foto's - 











Pannenkletsers VIII - De Toevallige

In 2010 publiceerde onze gewaardeerde collega-blogger Willem Kurstjens de verhalenbundel Pannenkletsers. Het boek bevat elf fictieve verhalen over inwoners van Tegelen in de eerste helft van de vorige eeuw. Sommige verhalen gaan terug op ware episodes uit de geschiedenis. 

In zo'n geval was feit inspiratie voor de schrijver voor fictie. In aanloop naar de Hondsdagen zullen we enkele verhalen uit Pannenkletsers als Floddergatsblogs plaatsen. We presenteren vandaag de aflevering De Toevallige.

De Toevallige dankte zijn bijnaam aan het feit dat hij zijn verhalen voortdurend doorspekte met het woord ‘toevallig’. Zo kon je hem horen zeggen: ‘Ik kwam laatst toevallig X tegen en die zei dat Y van de trap was gevallen. Heb jij daar toevallig iets over gehoord?’

Als je hem mocht geloven, dan hing het leven van toevalligheden aan elkaar, terwijl iedereen in het dorp wist dat het alleen maar een manier van hem was om overal zijn neus in te steken en commentaar op te geven. Hij hield nu eenmaal van een praatje, het liefst zou hij niets anders doen dan praten, maar omdat je daarmee je brood niet kunt verdienen, was hij gedwongen te werken. Voorzover je dat tenminste werken kon noemen. Nog geen kwartier lang was hij met iets bezig of hij zuchtte: ‘Ik heb zin in een sigaret,’ of ‘Nu wil ik wel een kopje koffie hebben’ of ‘Een beetje frisse lucht zou geen kwaad kunnen,’en dan gaf hij er de brui aan en ging ergens staan waar hij iemand kon treffen met wie hij een praatje kon maken. En als hij die dan trof, dan was het: ‘Nee maar, dat is toch ook toevallig. Ik was net aan het denken: hoe zou het toch met … zijn? En daar kom ik je tegen, sterk, toch? Hoe is het ermee?’

Voor je er erg in had, hield hij je een half uur lang aan de praat. En waarover? Over van alles en nog wat: wie er iets mankeerde en bij de dokter liep; wie er iets mankeerde en niet meer bij de dokter liep, maar thuis het bed moest houden; wie er iets mankeerde, maar niet meer thuis verzorgd kon worden, maar in het ziekenhuis lag; wie er iets mankeerde, in het ziekenhuis lag en geopereerd moest worden; wie er iets mankeerde, maar niet meer geopereerd kon worden en moest sterven en wie er niet meer hoefde te sterven, omdat hij al gestorven was.

Al die dingen had hij ‘toevallig’ gehoord en als hij iets niet wist of niet helemaal precies wist, vroeg hij: ‘Heb jij toevalllig gehoord hoe het met die en die is?’of ‘Weet jij toevallig of het waar is dat die en die zijn heup heeft gebroken?’of ‘Heb je laatst toevallig niet die en die gezien? Hoe zou hem toch met hem zijn?’ Als je dan zei dat het de eerste keer was dat je dat hoorde, dan schudde hij minzaam zijn hoofd en zei lachend: ‘Ja, dat kan wel zijn, maar ik kom overal en spreek met veel mensen en die hebben het erover.’

Zo werd er in het dorp over De Toevallige gepraat, als een schatgraver op zoek naar pikante nieuwtjes, die zich altijd wel een weg bij je naar binnen wist te graven.

Ik was dan ook op mijn hoede, toen ik hem laatst tegenkwam en hij me aansprak en vroeg of ik niet meer wist over Z , die hij laatst toevallig in het ziekenhuis had getroffen, waar hij toevallig was om bloed te geven, en die heel geheimzinnig had gedaan toen hij hem vroeg waarom hij daar moest zijn: ‘Je zou toch zeggen: wat heeft zo’n man te verbergen? Tenzij hij natuurlijk iets aan zijn prostaat heeft, of iets anders geslachtelijks. Daar zou ik ook niet mee te koop lopen, jij wel?’ 

‘Nee, ik ook niet,’ antwoordde ik. 

‘Het zal toch niet zeker de prostaat zijn? Wat denk jij?’

‘Dat lijkt me sterk, dan had ik het wel geweten.’

‘O ja, kennen jullie elkaar? Hoe ken je hem?’

‘Van vroeger, we hebben bij elkaar op school gezeten.’

‘Dat is toch ook toevallig.’

‘Nee, zo toevallig was dat niet, we hadden dezelfde leeftijd.’

‘En jullie zien elkaar regelmatig?’

‘Ja, want hij woont bij mij in de buurt.’

‘En tegen jou heeft hij niets gezegd?’

‘Nee, maar als je het graag wilt weten, kun je het hem het beste zelf vragen, recht op de man af. Hij is de man er niet naar om daar doekjes om te winden.’

‘Die indruk had ik juist wel. Ik had juist wel de indruk dat hij er doekjes om wond.’

‘Waarom zou hij?’

‘Dat vroeg ik me ook af.’

‘Misschien omdat jij het was. Jij wilt graag alles van iedereen weten.’

Hij trok zijn hoofd achteruit en zette grote ogen op.

‘Ik?’ lachte hij.

‘Die naam heb je. Doe maar niet of je neus bloedt.‘

‘Pure belangstelling, hoor.’ 

Al grinnikend pareerde hij de aanval en we lachten allebei, omdat we elkaar al langer kenden dan vandaag.

Maar niet iedereen was hem zo goedgezind als ik. Naarmate zich meer vreemdelingen in het dorp vestigden, die hier nog voor een prikje een huis konden kopen, terwijl ze zich elders blauw betaalden, raakte hij steeds meer in de problemen.

‘Wie is dat toch die hier overal op zijn fiets rondrijdt en de mensen de oren van het hoofd kletst?’ vroeg iemand die nieuw was in de straat, aan mij.

‘Hoe ziet hij eruit?’ vroeg ik. 

'Mager en kaal met een grijs kuifje, een uilebrilletje en pretoogjes.’

‘De Toevallige,’ zei ik en ik legde hem uit hoe hij aan zijn bijnaam kwam.

‘O, de wandelende dorpspomp,’ knikte de man resoluut. ‘Daar houd ik helemaal niet van. En ik ben niet de enige, hoor, dat weet ik wel zeker. Als ik hem was, zou ik maar oppassen.’

‘Hoezo? Wat vroeg hij dan?’

De man schilderde het verloop van het gesprek. De Toevallige was op zijn fiets langsgekomen terwijl hij net een gereedsschapskist uit zijn auto haalde. Meteen was hij gestopt en afgestapt en had gevraagd: ‘Aan het verbouwen?’ en toen ‘Nieuw hier?’ tot en met ‘Mag ik vragen wat je voor dit huis hebt betaald?’

‘Typisch De Toevallige,’ zei ik lachend. ‘Hij kijkt altijd precies hoe ver hij kan gaan.’

‘Het is anders niet om te lachen, hoor. Waar ik vandaan kom, komen ook mensen van minder allooi hiernaartoe. Lui die hun geld in de drugs of met verdachte vastgoedtransacties hebben verdiend. Die bulken van het zwarte geld en kunnen hier nog voor een appel en een ei een huis kopen met een mooi stukje natuur erbij. Ik kan het weten, want ik zit in de advocatuur. Als ik hem was, zou ik maar oppassen. Voor hij het weet heeft een paar klappen te pakken.’

En zo was het, maar nog erger, want niet De Toevallige incasseerde die klappen, maar zijn vrouw die de deur opendeed en nergens van afwist.

Toen ze samen aangifte deden bij de politie, ging er niet alleen bij de politieagent, maar ook bij De Toevallige een lichtje branden. Het signalement dat de vrouw gaf, kwam overeen met dat van een potige kerel die nieuw in het dorp was. De Toevallige had hem terloops iets gevraagd over de loods die hij achter zijn huis aan het bouwen was. Toen had de man hem gevraagd of hij soms bij de politie was en hem gezegd dat het zijn zaken niet waren, waarop De Toevallige alleen maar zijn hoofd geschud en op zijn fiets was gestapt en verder gereden. Dat hoofdschudden van hem moest die ander hebben opgevat als: ‘Hoe kunnen dat mijn zaken nu niet zijn? Ik, De Toevallige, kom er toch wel achter. Niemand houdt hier iets voor mij geheim.’

En daar bleef het niet bij. Er deden zich steeds vaker van dit soort incidenten voor, waarbij nu eens de banden van zijn auto eraan moesten geloven, dan weer de ramen van zijn huis. Een keer hadden ze hem thuis opgewacht en hem hardhandig met zijn rug tegen de muur gedrukt en gezegd: ‘Is het nu afgelopen met dat gevraag?’

Maar De Toevallige bleef maar rondfietsen en vragen. Het was sterker dan hij.

Zijn vrouw voelde zich bedreigd en zag spoken. Uiteindelijk ging ze bij hem weg en dook onder, zelfs hij wist niet waar, zodat hij werd gezien terwijl hij op zijn fietsje door het dorp reed en in elk huis naar binnen keek of ze daar soms was. Steeds als hij iemand trof die hij kende, stapte hij af en vroeg: ‘Zeg eens, heb jij mijn vrouw toevallig niet gezien?’

Reageren? Stuur Willem Kurstjens een e-mail: willemkurstjens@gmail.com.


 

 

 

 

 

 

 

 




De Halte XXL van woensdag 21 juli 2021 - Serzjant Paeper

- door Sef Derkx - 

De begraafplaats aan de Wylreweg, ’t kerkhaof in het Venloos. Arriva heeft ons afgezet bij Viecuri. Het is woensdag. Regenen gaat over in miezeren en miezeren in regenen. 



In Zuid-Limburg zijn straten kolkende beken geworden. Code rood. 

Met herinnering als navigatie wandelen we naar het graf van Twan Mientjes. In 2005 waren we met veel anderen op deze plek om hem te begraven. Een bordje geeft Vak U aan. Hier moet het zijn, fluistert het geheugen. Het grafmonument in natuursteen en glas vermeldt zijn levensjaren. We rekenen en komen uit op zesenveertig. Veel te jong.

Twan Mientjes was dichter en journalist. Bijna dertig jaar was hij werkzaam in de journalistiek, onder meer als stadsverslaggever in Venlo voor De Limburger. Hij was gedreven en betrokken. Zijn beroep was zijn roeping en die ging boven zijn gezondheid. In al zijn vezels was hij overtuigd van het maatschappelijk belang van journalistiek. Twan vergde teveel van zichzelf, hij was 24/7-journalist. Hij inspireerde en stimuleerde geliefden, vrienden, collega’s, bekenden en onbekenden.


We kwamen bij elkaar over de vloer en waren op elkaar gesteld. Het was dus niet zo verwonderlijk, dat hij op zekere dag zijn belangrijkste geesteskind aan mij voorstelde. Hij had Sgt. Pepper’s Lonely Hearts Club Band van The Beatles in het Venloos vertaald. Het album was nooit live uitgevoerd. Of het niet mooi zou zijn als openingsact voor het Zomerparkfeest, waarvan ik destijds voorzitter was.

Het balletje ging rollen. Het balletje werd een bal. Voortgestuwd door het  enthousiasme van een groeiende groep mensen, kreeg het project steeds meer vaart. De Serzjant Paepers Oeits Haos Sterre Band ging aan het repeteren. Initiator Twan had bij elk liedje een Venlose zanger in gedachten. The Beatles zongen: ‘For the benefit of mr. Kite there will be a show tonight.’ In de Venlose context werd het een benefiet voor Huize Doortocht, een opvang voor daklozen, van kapelaan Lei Brueren. Alle liedjes hadden een lokale setting.

De dag brak aan dat we Serzjant Paeper wereldkundig gingen maken. ’s Middags voor de pers in café The Yellow Submarine. ’s Avonds voor de vrijwilligers en sponsors van het Zomerparkfeest in Hotel Kreuels in Breyell. De band in wording speelde, iedereen was in de wolken. Buiten joeg een sneeuwstorm. Op weg naar huis kreeg Twan een hartaanval (wordt vervolgd). 


Foutje gezien in de blog? Reageren? Stuur Sef Derkx een e-mail: floddergats@xs4all.nl. 

maandag 19 juli 2021

'Wonder van Tegelen' nieuwe laureaat Prix d'Orange

Maandag 19 juli - Zaterdag aanstaande wordt voor de vierde maal de Prix d’Orange uitgereikt. De stimuleringsprijs voor cultureel talent uit Venlo is in 2017 ingesteld door Sociëteit Prins van Oranje. De nieuwe laureaat is de Stichting Passiespelen en heel in het bijzonder de jongeren, die deze zomer betrokken zijn bij de uitvoeringen. De Prix d’Orange bestaat uit een oorkonde en een geldbedrag van 750 euro.

In de zomer van 1931 vond de eerste editie plaats van de Passiespelen in Tegelen. We zijn negentig jaar verder en opnieuw is De Doolhof het decor van de Passiespelen. Nogmaals. Negen decennia verder, dus een compleet andere wereld en tijd.

 


Ook voor deze editie is het enthousiasme bij de mensen op en achter het podium onverminderd groot. De Passiespelen behoren tot het DNA van Tegelen en zitten in de genen van Tegelse families. Het is een evenement dat generaties overstijgt.

 


De sleutel tot het opmerkelijke succes van deze traditie is vernieuwing. De Passiespelen zijn tijdloos en tegelijkertijd eigentijds. Het lijdensverhaal is in de kern hetzelfde. Maar in onder meer tekst, spel, muziek en decor is er ontwikkeling. Bijzonder is het, dat ook jongeren zich ermee verbonden voelen. Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst, wordt vaak gezegd en in dit geval is het zeker waar. De deelname van de jongste generatie geeft de Passiespelen elan en toekomstperspectief. Om veel redenen mogen we de Passiespelen het ‘Wonder van Tegelen’ noemen. 

   


Sociëteit Prins van Oranje,opgericht in 1866, stelt zich tot doel het stimuleren van cultuur. In 1910 opende de vereniging een concertzaal aan de Kaldenkerkerweg op de plek waar nu de Voedselbank huist. Musici van naam en faam traden in de Prins van Oranje op. In het jubileumjaar 2016 filosofeerde het bestuur over bovengenoemde doelstelling en werd het idee geboren voor een stimuleringsprijs voor jong, aanstormend talent, de Prix d’Orange. Met de prijs wil de sociëteit de ‘culturele humus’ in Venlo van extra ‘voedingstoffen’ voorzien, zodat jonge talenten gestimuleerd worden zich te ontwikkelen en de lokale cultuur te verrijken.

 

.