vrijdag 1 april 2022

August Faldera over louw, pratmoos en beersiem

 - door Sef Derkx -

Mijn favoriete stadschroniqueur is August Faldera (1859-1928). Hij was als journalist verbonden aan de Nieuwe Venlosche Courant.  Over het werk, dat hij nagelaten heeft, wijd ik met alle plezier een serie artikelen. Met alle plezier? Jazeker, omdat ik mezelf er weer toe aanzet 's mans humoristische verhalen te lezen. Vandaag aflevering drie over louw, pratmoos en beersiem.

August Faldera als lid van de Venlosche Wielrijdersclub, 1900

Een kleine dertig jaar geleden verscheen het Venloos Woordenboek, een publicatie waaraan jarenlang door een groep bevlogen mensen is gewerkt. Ik neem het vaak ter hand om iets op te zoeken. Af en toe staat een dialectwoord er echter niet in. Bijvoorbeeld louw, een zoetwatervis die vroeger op de markt in Venlo werd verkocht. Gelukkig was er een kennis, die wél wist wat met louw bedoeld wordt. Het is de Venlose benaming voor zeelt. Een slijmerige vis van de karperfamilie, volgens Van Dale’s Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Jaren geleden noemde men in Hout-Blerick de Tangkoel ook wel de Louwkoel, omdat er zoveel zeelt werd gevangen. 

Zeelt (bron Wikipedia)

Tangkoel in Hout-Blerick (foto Limburgs Landschap)

Ik kwam het dialectwoord louw tegen in een aflevering van ‘Herinneringen aan Oud-Venlo’, van August Faldera (1859-1928). De serie werd in de jaren 1927 en 1928 gepubliceerd in de Nieuwe Venlosche Courant. Het zijn humoristische en vaak zelfs ironische verhalen, die een prachtige kijk geven op het dagelijks leven in Venlo in het laatste kwart van de negentiende eeuw. Interessant, Faldera is een geweldige schrijver. Op zoek naar een foto van de auteur, kwam ik uit bij een groepsportret uit 1900 van de Venlosche Wielrijdersclub. August Faldera is de tweede persoon van links. 

Venlosche Wielrijdersclub, 1900 (collectie Gemeentearchief Venlo, gepubliceerd in Venlo in oude ansichten)

Maar nu terug naar de consumptie van vis. Volksvoedsel was stokvis oftewel labberdaan, gedroogde en gezouten kabeljauw. Bijna iedere vrijdag of op andere vastendagen kwam hij op tafel. De stokvis was zo hard als een plank en om hem eetbaar te maken moest hij eerst worden geweekt en geklopt. Faldera vermeldt dat vooral de opgroeiende jongens die huishoudelijk taak opgelegd kregen. Op donderdag hoorde je overal in de binnenstad dit kloppen van stokvis. Een zeer geliefde bereiding was pratmoos, een minder welluidende dialectbenaming voor een stamppotje van stokvis, melk, aardappelen en gefruite uien. Het is lang geleden dat ik voor het laatst pratmoos heb gegeten, dus wellicht heb ik het mis wat betreft de ingrediënten. 

De winkel van Leo Bartels aan de Parade bood een keur aan vis (uit Limburger Koerier, 15 februari 1908) 

Kabeljauw is door de overbevissing en vangstquota inmiddels een dure vis geworden en dat geldt ook voor stokvis. Vroeger hing die in grote hoeveelheden in viswinkel, heden ten dage is stokvis een delicatesse. Faldera noemt in zijn verhaal ook enkele andere vislekkernijen die in Venlo veelvuldig werden gegeten: Zuiderzeebokking en kibbeling. Een opmerkelijk detail, bokking was zeer geliefd bij de Oosterburen. August Faldera: “In drommen kwamen zij den berg af en beladen met ‘Holländische Beukling’ en met nog tal van andere artikelen keerden zij naar de Heimat terug. Dat was een goede tijd voor Venlo. De Duitschers brachten geld naar hier en hebben niet weinig bijgedragen aan de vooruitgang van Venlo.”

 Er is weinig nieuws onder de zon! In een andere aflevering van ‘Herinneringen aan Oud-Venlo’  lees ik echter iets waar anno nu volkomen anders over wordt gedacht en naar wordt gehandeld. De leeftijdgrens om alcohol te mogen kopen en nuttigen is achttien jaar. In het Venlo van een eeuw geleden zou vol ongeloof zijn gereageerd op een dergelijke regel. In de tijd van Faldera dronken kinderen al op jonge leeftijd bier. Als baby’s van de borst af waren, kregen ze beersiem. Het werd bereid met warm bier, al dan niet vermengd met water, waaraan al roerende een beetje meel werd toegevoegd. Alle kinderen waren er dol op en groeiden ervan als kool.

Affiche van de Geheelonthoudersbond, circa 1910 (particuliere collectie)

 Smalend naar de drankbestrijders schrijft Faldera: “Als het bier ook maar voor een duizendste zoo schadelijk was, als de afschaffers of de droogen het doen willen geloven, dan zou heel Venlo al lang een kerkhof of ten minste een ziekenhuis zijn.”  

Reageren? Stuur Sef Derkx een e-mail: floddergats@xs4all.nl.  

 

 

 

 

 

 

        

 

 

 

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten