donderdag 11 juni 2020

Beschadiging en herbouw van Parade 80. De jaren 1944-1950

- door Jan Verheugen - 

Tijdens het bombardement van vrijdag 13 oktober 1944 werd onder meer het Rembrandttheater op de Parade flink geraakt. Twee bommen met zware lading vielen aan de voorzijde naar binnen. De bommen veroorzaakten een enorme luchtdruk. Deze luchtdruk zorgde ervoor dat aan de overkant van de straat, op Parade 80, het bedrijfspand van mijn vader constructief ontwricht werd. Zo was na de bevrijding de diagnose.

Het oude gebouw

Het perceel telde twee gebouwen die door een kleine binnenplaats van elkaar gescheiden waren: een banketbakkerij aan de Keizerstraat (‘Floddergats” in de volksmond) en een in 1926 voltooid gebouw op Parade 80 waarin de banketbakkerswinkel, en in ’split-level’ een over meerdere lagen verdeelde lunchroom (petit restaurant zou men later misschien zeggen) en enkele kleine vergaderkamers waren ondergebracht. De kapverdieping en een daaronder gelegen entresol van het 18 meter hoge gebouw waren de woonruimtes. 

Parade 80, kort na 1926

De vergaderkamers werden onder meer gebruikt voor onder meer vergaderingen, cursussen en besloten feestjes.

Het in de oorlog vernielde gebouw was pas achttien jaar oud, immers in 1926 voltooid. Voordien stond er een smaller en minder hoog pand dat voor de bedrijfsvoering te klein en ook te onhandig ingedeeld was. Mijn grootouders kochten van buren de zogenoemde druipsteeg (waarin vroeger vanaf de daken regenwater neerkletterde) en konden daardoor het pand verbreden nadat de vorige bouw daartoe eerst gesloopt was.

Bij het bombardement was mijn vader nog maar kort eigenaar van het bedrijf en het bedrijfspand. Hij had het van zijn vader overgenomen; volgens de familieoverlevering op 1 januari 1944.

Het bombardement

Direct voorafgaande aan het bombardement was iedereen door luchtalarm of anderszins over de naderende bommenwerpers gealarmeerd. De familie, het personeel en wat klanten hadden zich verschuild in de kelders van het pand. Mijn vader ging nog snel naar de woonetages om iets op te halen. Weer bijna beneden werd het gebouw boven hem uit elkaar geblazen. De laatste twee, drie meter is hij naar beneden gevallen, overigens zonder dat hij daar letsel aan overhield. Ook de aanwezigen in de kelder hadden het bombardement heelhuids doorstaan.

Het bakkerijgebouw aan de Floddergats, dat in de luwte stond, doorstond het bombardement nagenoeg ongeschonden. De Royal Air Force had een tijdelijke bedrijfssluiting opgelegd. 

Parade 80, na het bombardement

Heel kort na het bombardement is vanuit de resten van Parade 80 de bekende foto van het vernielde Rembrandttheater genomen. 

Het vernielde Rembrandttheater

Uit het beschadigde pand Parade 80 is gered wat eruit te redden viel. Uit het takkenstelsel van de grote plataan in de tuin van Mariaweyde werd tafellinnen en kleding verzameld.

Een gebrandschilderd medaillon met de drie koningen (1) dat (bij de nieuwbouw in 1926) boven de voordeur was aangebracht, heeft de klap merkwaardigerwijs doorstaan.

In 1926 vervaardigd, naar verluidt door Joep Nicolas in zijn vaders atelierstijl

In maart 1945 begon het opruimen van de binnenstad. Ook werd de bouwkundige staat van getroffen panden geïnspecteerd. De hierboven al vermelde bouwkundige diagnose van Parade 80 werd snel gesteld. Vanwege het gevaar dat bouwelementen zouden neerstorten werd alles van het hoofdgebouw weggesloopt met uitzondering van de nog aanwezige balken die ook de buurpanden steun moesten geven.

Herbouwplicht en wederopbouwsubsidie

Toen kwam er een onzekere periode. Wie zou het herstel bekostigen, in welke mate en wanneer?

In deze periode, waarin in 1947 ook het huwelijk van mijn ouders, liet mijn vader in de ruimte op de plaats van het vroegere gebouw een noodwinkel bouwen met daarachter een woonvertrek waarin ik in 1948 geboren ben. De noodwinkel had qua architectuur wel wat weg van de witte noodwoningen die na de oorlog her en der in Venlo en Blerick verrezen.

De herbouw werd voor een aanzienlijk deel betaald uit nationale fondsen die gevuld werden met onder meer Marshallhulp en Duitse herstelbetalingen. Er was een herbouwplicht. Gaf je als gebouweigenaar geen gehoor aan deze plicht dan kon je het eigendom kwijtraken.

Ook al waren er stedelijk of regionaal voorposten, het beheer van de fondsen was een Haagse aangelegenheid. Uit verhalen van mijn ouders heb ik onthouden dat het een enorme bureaucratie was met een grote regeldichtheid, waarbinnen onbekende en onzichtbare ambtenaren zich helemaal konden uitleven. Op lokaal niveau waren er ook nog ‘schoonheidscommissies’ die zich roerden.

Mijn ouders konden alleen wederopbouwsubsidie krijgen als het verwoeste gebouw in zijn oorspronkelijke bouwvolume zou worden herbouwd, dus weer 18 meter hoog.

Mijn vader wou van de lunchroom (petit restaurant) afscheid nemen omdat de combinatie met het banketbakkersbedrijf fysiek en mentaal slopend was. Vanwege de banketbakkerij moest hij ’s ochtends om 06:00 u. uit veren zijn en met de drukbeklante lunchroom (met vaak ook avondbijeenkomsten in de kleine zaaltjes) werd het doorgaans veel later dan middernacht voordat het bed opgezocht kon worden.

De bouwhoogte van 18 meter was goed beschouwd niet meer nodig. Met een lagere bouwhoogte zou de wederopbouwsubsidie echter misgelopen worden.

Mijn vaders vriend architect Albert Staring (2) die voor de nieuwbouw en de bouwbegeleiding tekende, deed het idee aan de hand om in de bovenbouw drie verhuur-appartementen de situeren waardoor de bouwhoogte van 18 meter de wederopbouwsubsidie zeker stelde.

Het nieuwe gebouw

De noodwinkel werd in 1949 elders gesitueerd waardoor er met de nieuwbouw gestart kon worden. In december 1950 werd de winkel heropend, nu zonder lunchroom. Kort daarvoor was onze woonetage (eerste verdieping) al betrokken.

Aannemer was Meelkop, die met zijn bedrijf aan het Helschriksel gevestigd was.


Parade 80, in 1957 of 1958; de foto is genomen vanauit het pand van fotograaf Pellens

Bij de bouw had men moeite om de kelders waterdicht te krijgen. Ook moest voorkomen worden dat ze op het relatief hoge grondwater zouden gaan drijven. De grondwaterstand houdt verband met de ligging van de Venlose binnenstad dichtbij de steilrand van het Maasterras. In vroeger eeuwen liepen diverse beken en andere waterlopen door de binnenstad.

Het geraamte van het gebouw bestaat uit gewapend beton. Het gebouw is ruim onderkelderd en heeft op kelderniveau een inpandige stookolietank. 

Op de begane grond aan de zuidkant van wat destijds de binnenplaats was, heeft het hoofdgebouw tegen de perceelgrens een uitbouw, waarboven – op de eerste verdieping - een ruim terras dat bijna geen zon vangt. 

De voorgevel bestaat uit een kwalitatief goede, donkere baksteen in een verdraagzame kleur en in drie delen een verticale belijning in ander materiaal. Daarboven een nette daklijst en het geheel is gedekt met een van boven afgeplat schilddak.

Op de eerste tot met derde verdieping bevinden zich aan de achterzijde balkons. De achtergevel is – mogelijk om kostenredenen – opgetrokken uit een ietwat terracottakleurige baksteen van mindere kwaliteit en met minder dichtheid dan die van de voorgevel. De raamkozijnen en ramen aan de achterzijde waren van hout, aan de voorzijde was dat staal.

Het pand werd in 1950 opgeleverd met een centraal verwarmingssysteem dat aanvankelijk met steenkool en vanaf ongeveer 1956 met stookolie werd gestookt. Totdat mijn ouders het bedrijf in het najaar van 1961 verkochten en wij elders in de stad gingen wonen, heb ik het wel en wee van het pand en zijn omgeving goed kunnen volgen.

De gevelarchitectuur was voor de naoorlogse jaren de beroerdste niet. Er werden eigentijdse materialen gebruikt, zorgvuldig verwerkt, en er was aandacht voor detaillering.

Hoe het gevelbeeld van Parade 80 in de jaren voor 1926 was weet ik niet. De fotobeelden van voor 1926 die ik ken, schampen als het ware langs de gevel heen, zodanig dat ik in mijn hoofd geen goed beeld van de gevel kan vormen.

Indien er op Parade 80 eventueel eeuwenoude architectuurkenmerken verloren zijn gegaan, dan is dat in 1926 gebeurd (3). 

Multicausaal krachtenveld rond de naoorlogse architectuur

In de kolommen van Floddergatsblog is tot dusver een vrijwel monocausale verklaring gepresenteerd van het verschijnen van fantasieloze bouw in de Venlose binnenstad in de naoorlogse jaren. In het kort gezegd komt die verklaring erop neer dat het gemeentebestuur weinig belangstelling en zorg had voor het Venlose straat- en gevelbeelden in de naoorlogse tijd.

Het verschijnsel is naar mijn mening aanmerkelijk gecompliceerder.

De opdrachtgevers van de veel voorkomende karakterloze gevels uit de eerste vijftien jaar na de oorlog moeten voor een groot deel, net als mijn ouders, ook te maken hebben gehad met de wederopbouwbureaucratie. Ik kan me voorstellen dat als je na indiening van achtereenvolgens meerdere planvarianten na lange tijd eindelijk groen licht en de toezegging van kapitaal had, je je meer bekommerde om het herbouwtempo dan om de architectuur. Ook het feit dat herbouwopdrachtgevers in een tijd dat het nog geen vetpot was zelf ook het nodige moesten bijleggen, zal de matige architectuur deels verklaren.

In de naoorlogse tijd moest er door het stadsbestuur enorm veel werk verzet worden. Net zoals de stadsbestuurders van nu hadden die van na de oorlog over het algemeen weinig fantasie waar het de stadsarchitectuur betreft.  Deeltijdwethouders en raadsleden met te weinig tijd hadden geen stevige grip op de ontwikkelingen.

De Vierde Macht (hogere ambtenaren, waaronder de gemeentesecretaris, die grotendeels hun eigen gang gaan) alsook de burgemeester, die allen langer aanbleven dan de meeste wethouders en de raadsleden, hadden veel meer invloed op de ontwikkelingen. Zij voerden de meeste overleggen met architecten, aannemers, hogere autoriteiten en andere betrokkenen. Als zij al een visie op stedenbouw en architectuur hadden, dan was dat per ongeluk.

Gemeentelijk architecten die vage opdrachten hadden kregen heel veel ruimte om de eigen gang te gaan, zonder dat zij inhoudelijk tegenspel van betekenis ondervonden. 

De vooroorlogse stad is voor het overgrote deel in een tijdpad van eeuwen organisch, stukje bij beetje ‘gegroeid’. De omgeving van het Arsenaal en te Rosarium (de plek van de vroegere infanteriekazerne) is in de vooroorlogse jaren als enige als totaalplan verschenen.

In de naoorlogse periode werd deze ingezette lijn doorgetrokken. De Jodenstraat, Kwartelenmarkt en stukjes Grote Beekstraat en Hoogstraat, verticaal belijnde bouw, verraden iets uit van een gezamenlijk architectonisch concept.

Nadien werd de Sint-Jorisstraat aangelegd. Daarin werd een hele rij winkel-woonpanden, horizontaal belijnd (4) en zonder wijkende elementen, met een eenvormige daklijn en één dakmodel, als een geheel neergezet.

Het industrieel kunnen produceren, overigens vaak helemaal niet goedkoper dan het meer traditioneel bouwen, werd vooral door de bouwbranche zelf belangrijker gevonden dan de esthetiek, soms zelfs belangrijker dan de functionaliteit.

Hoewel niet noodzakelijk was er de neiging om met modernere bouwmaterialen en dito werktuigen en machines, meer vlak, plat en hoekig te werken. Horizontaal belijnde gebouwen zijn veelal gemakkelijker neer te zetten.

Aannemers wilden omzet, productie en gebruik van hun dure machines. Zij werden minder geroerd door de architectuur en waren zeer goed in staat architecten en ambtenaren ‘uit te leggen’ dat als er snelle voortgang zou moeten zijn, zij niet door allerlei architectonische frutsels of bestuurlijke en ambtelijke ‘’flauwekul’ opgehouden moesten worden.

Schoonheidscommissies (nu: welstandscommissies) waarin de ‘bouwwereld’ direct of indirect ruim vertegenwoordigd was, hadden naar gedacht kan worden in het algemeen geen sterk van de bouwers afwijkende wensen .

De Venlose bevolking en ook de raadsleden die op z’n best alleen in de marges van het beleid rommelden, hadden in de naoorlogse armoede andere dingen aan het hoofd dan de schoonheid van de stad. Zij hadden een attitude van onderschikking aan de autoriteit en van het corporatistisch functioneren van allerlei overleg keken zij ook niet op. Inspraak en participatie, nu nominaal bestaand maar feitelijk nog weinig voorstellend, waren toen onbekende fenomenen.

Dit geheel was naar mijn mening in Venlo (en niet alleen in Venlo) de kweekplaats voor een bijzonder matige stadsarchitectuur.

Utrecht, juni 2020

(1) Het bedrijf heette van 1909 tot de nieuwbouw in 1926 Patisserie-Confiserie Verheugen-Van Bergen, en nadien “Huize de Drie Koningen”. Onder de voorgangers van mijn grootouders was dat al de naam van het pand. Zie: Henri H.H. Uyttenbroeck. De Straten te Venlo. [s.n.] / 1914. Blz. 128-129.  Deze naamgeving heeft mogelijk een verkeerd begrip van de Joodse religie als achtergrond. Op de plek was in vroeger tijd immers de eerste Venlose gebedsruimte voor Joden gevestigd.

(2) Buun. 2005, blz. 133.

(3) Onder het bakkerijgebouw bevindt zich overigens een gewelfde laatmiddeleeuwse kelder die ruim tien  jaar geleden bij de inventarisatie van eeuwenoude bouwdelen in de binnenstad, over het hoofd is gezien.

(4) Horizontale belijning in een fijnmazige omgeving wringt in hoge mate met de ‘gulden snede’, een ’natuurlijke’ maatverhouding in de architectuur en schilderkunst. Het gemeentebestuur heeft na 1945 op dit punt weinig bijgeleerd, getuige de afgrijselijke muur aan stadshaven en Maaskade.

(5) Onderzoek hiernaar heb ik met een ‘quickscan’ door literatuurdatabanken niet kunnen vinden.

Reageren? Stuur een e-mail naar Jan Verheugen: j.verheugen@planet.nl

 

 

 

 

 

 

 




Geen opmerkingen:

Een reactie posten