woensdag 7 juli 2021

Pannenkletsers VII - Zoet, zoeter, zoetst

In 2010 publiceerde onze collega-blogger Willem Kurstjens de verhalenbundel Pannenkletsers. Het boek bevat elf fictieve verhalen over inwoners van Tegelen in de eerste helft van de vorige eeuw. Sommige verhalen gaan terug op ware episodes uit de geschiedenis. 

In zo'n geval was feit inspiratie voor de schrijver voor fictie. In aanloop naar de Hondsdagen zullen we enkele verhalen uit Pannenkletsers als Floddergatsblogs plaatsen. We presenteren vandaag de aflevering Zoet, zoeter, zoetst.

Het gezin met de bijnaam Die van de Zoete had een porseleinwinkel in de dorpskern. Alle gezinsleden, vader, moeder en vijf kinderen, van wie twee jongens en drie meisjes, stonden erom bekend dat ze uitermate gedienstig en voorkomend waren. Als De Zoete en zijn vrouw iemand door de etalageruit een blik op hun spullen zag werpen, dan liepen ze terstond naar buiten en zeiden: ‘Kom toch naar binnen. Binnen kunt u het veel beter zien.’ Ook pluisden ze alle rubrieken in de krant en het kerkklokje na op zoek naar heuglijke gebeurtenissen: geen geboorte, verloving of huwelijk ontsnapte aan hun aandacht. Nog diezelfde avond viel er bij de gelukkigen een folder op de deurmat met de laatste aanbiedingen voor eet- en koffieserviezen. Via de groente- en melkboer, die toen nog langs de deuren gingen, kwamen ze de rest te weten: dingen waarover je niet kunt spreken, maar evenmin zwijgen, pikante en scabreuze nieuwtjes. Wie zijn vrouw een blauw oog had geslagen, welke buurvrouwen elkaar voor rotte vis hadden uitgemaakt, wie de kat in het duister kneep en/of op het punt van scheiden stond. Al die weetjes disten ze quasi terloops en met een hemelse glimlach aan hun klanten op, als een ober dampende krieltjes in een porseleinen schaal. Het was moeilijk te zeggen wat er mooier was: hun glimlach, de krieltjes of de schaal.

Waar ze ook heel bedreven in waren, was hun kinderen stiekem op te hemelen. Zo beschikte de oudste van de jongens als lid van het knapenkoor over een prachtig sopraantje waarmee hij al jong soleerde en over een even prachtige tenor, toen hij ouder werd. Zijn jongere broer was een gedreven toneelspeler en debuteerde als jeune premier in een toneelgezelschap in de stad, wat hem tot in lengte van dagen verzekerde van een hoofdrol. Van de meisjes schreef de oudste geestige verhalen en versjes en haalde daarmee steeds de voorpagina van de dorpskrant. De middelste, die dwarsfluit speelde in het plaatselijke symfonieorkest, viel op door haar loepzuivere en maatvaste solo’s, terwijl de jongste, die hartstochtelijk boetseerde, zich toelegde op het maken van Kerst- en Hummelbeeldjes, die een ereplaats in de winkel kregen.

Met zulke talenten kon het niet uitblijven of er verschenen lovende recensies in de pers. De ouders knipten ze uit, onderstreepten de namen van hun kinderen en plakten ze met cellotape aan de binnenkant van het etalageraam naast de winkeldeur. Zo waren de klanten al bij voorbaat op het juiste been gezet en hoefden De Zoete en zijn vrouw er niet zelf over te beginnen. Natuurlijk kwam het snel genoeg ter sprake en dan lichtten ze een tipje van de sluier op over de problemen die de opvoeding van zulke getalenteerde snuiters, die het liefst alleen maar met hun hobby bezig waren, met zich meebracht, een klein tipje maar, zodat men niet zou gaan denken dat het geen feest was ze te hebben, want dat was het, een feest! Zeker als ze op zondagmiddag samen muziek maakten, toneel speelden en gedichten voordroegen. En dan lachten ze weer, ze lachten de klant met zijn aankoop de deur uit.

Zo ging het ook op zondag tijdens de hoogmis in de kerk. Ze hadden gepachte plaatsen in de bank achter de industriële elite en waren steeds tien minuten voor het begin van de mis aanwezig, de jongens naast de vader en de meisjes naast de moeder. Iedereen zag er op zijn paasbest uit, de gladgeschoren vader De Zoete met een stijf gestreken boord en pochetdoekje en moeder De Zoete met een kek hoedje, terwijl de kinderen glommen als nieuw, de jongens met brillantine in hun haar en de meisjes met opspringende krullen, alsof ze die net nog hadden gewassen. In die tien minuten glimlachten en knikten ze onophoudelijk om zich heen, maar vooral naar wie vóór hen zat. Ze kwamen lachrimpels te kort.

Toen de oorlog uitbrak, werden de twee jongens lid van de Nederlandsche Unie. Ze knokten tegen het schorriemorrie van de NSB en doken onder toen de Duitsers met hun razzia’s begonnen. Kennelijk vonden ze hun weg door Europa naar Engeland, want na de oorlog kwamen ze in het kielzog van de geallieerden terug in het dorp, wat hen een heldenstatus bezorgde.

Dat vrijwaarde hen niet van het dorpse gemonkel. Toen de oudste jongen trouwde, lieten zijn ouders een uitnodiging op geschept papier de deur uitgaan met de aanhef: ‘Hierbij voelen we de behoefte u mee te delen ….

Het volk liet er geen gras over groeien.

‘Die van De Zoete voelen de behoefte,’ ging het rond. ‘Waarom niet: “Wij hebben de aandrang om …” of “Wij moeten hoognodig ….”?’

Het was een huwelijk volgens het boekje, met alles erop en eraan. Kosten noch moeite waren gespaard om het op een sprookje te laten lijken. Voor de ingang van de kerk kwam een met bloemen versierde calèche voorrijden die het bruidspaar en hun ouders naar het sjiekste restaurant van het dorp bracht, waar ’s middags eerst de receptie plaatsvond en ’s avonds het diner.

De menukaart werd een verzamelaarsitem in het dorp, want er stonden zes gangen op, twee meer dan gewoonlijk, en dat in een Frans dat daverde van gezwollenheid. Kennelijk was dat de jongens bijgebleven van hun omzwervingen tijdens de oorlog. Het begon met het woord ‘amuse-gueules’, toen nog geen gangbaar begrip in Nederland, dat voorzien was van het bijvoeglijk naamwoord ‘differents’, waarna die één voor één werden opgenoemd. De dorpskomieken maakten er in de cafés gehakt van: hun toehoorders lachten zich te pletter.
Maar kennelijk drong niet van dat alles door tot het gezin De Zoete. Of misschien drong het wel door, maar dan deden ze het af als plat volksvermaak. Hun gedienstigheid in de winkel werd er in elk geval niet minder om, en aan het culturele front weken de kinderen niet uit de voorhoede. Ze bleven het in alle opzichten goed doen en stelden hun ouders nooit teleur.

Maar toen stak er een nieuwe wind in de wereld op. Overal braken opstanden uit tegen het gezag. Het schip van het geloof sloeg los van zijn ankers en begon te dobberen op de zee van het geweten. Meer en meer moest iedereen zijn eigen keuzes maken.

In zo’n geval is het zaak het hoofd koel te houden en met beide benen op de grond te blijven staan, maar vreemd genoeg bleek niemand van de kinderen van De Zoete over zulk hoofd en zulke benen te beschikken. In een niet te bevatten reeks grote en kleine rampen voltrok zich hun noodlot.   

Het begon ermee dat de oudste jongen, die ogenschijnlijk gelukkig getrouwd was, op zijn kantoor een verhouding kreeg met de typiste. Dat bleef niet onopgemerkt, waarop de baas hem ontsloeg en hij zonder werk kwam te zitten. Zijn vrouw ging van hem af en de typiste wilde hem ook niet meer hebben, omdat ze haar oog had laten vallen op een ander. Daarop hing hij zich op.

Zijn jongere broer, die zich graag omringde met dure spullen, pleegde fraude bij de bank waar hij werkte, werd veroordeeld en moest twee jaar het gevang in. Toen hij vrijkwam, vond hij nergens meer werk. Hij verveelde zich suf en raakte aan de drank. Uiteindelijk werd hij opgenomen in een verslavingskliniek, waar men constateerde dat hij aan het Korsakow-syndroom leed. Hij kwijnde in eenzaamheid weg.

De oudste dochter, die als secretaresse op kantoor werkte, raakte verstrikt in een affaire met haar baas, die haar aan het lijntje hield, totdat hij haar aan de kant zette voor een ander die meegaander was. Ze kwam de klap niet te boven en raakte overspannen, waarna ze terechtkwam in een psychiatrische inrichting. Ze verslikte zich in een visgraat en stikte.

De middelste trouwde en kreeg drie kinderen, toen ze zich realiseerde dat ze lesbisch was en haar gezin in de steek liet. Ze ging samen met haar vriendin in een stad in het westen wonen. Toen ze hoorde dat ze ongeneeslijk ziek was, liep ze het water in.  

De jongste dochter nam de winkel over en overleefde iedereen. Ze zorgde voor haar ouders en begroef ze toen hun tijd gekomen was, maar kon ook geen weerstand bieden aan de drank en evenmin aan de tabak en de chocola. Ze kreeg diabetes en raakte een been kwijt, maar hield als enige contact met al haar broers en zussen. Telkens als er een stierf, stond ze tijdens de afscheidsdienst leunend op haar kruk achter het spreekgestoelte en vertelde op plechtstatige toon uit wat voor een fijn gezin ze kwamen, hoe gezellig ze het vroeger samen hadden en met wat voor een overgave ze de schone kunsten beoefenden. Zoet, zoeter, zoetst. Niemand van de aanwezigen die het gezin hadden gekend, begreep hoe het zo had kunnen eindigen, en zij zelf nog het minst.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten