vrijdag 17 december 2021

Van Germaanse offerplaats naar Kapelke van Genue - Fictie of werkelijkheid?-

- door Hay Swinkels -  


Over de ontstaansgeschiedenis van het kapelke van Genue is heel wat geschreven. We weten dat een aantal ‘vrome en godsvruchtige zielen’ in 1410 geldelijke middelen bijeen hadden gebracht en daarmee een huis met erf en enige percelen bouwland kochten in gen Oode (Oode is een verhoogde plaats in een moerassige omgeving) en daar samenwoonden, ieder afzonderlijk in een hofje. Na enkele jaren kwam de aandrang tot het eigenlijke kloosterleven. Ze kregen toestemming van de bisschop van Luik, Jehannes van Hinsber, onder wiens diocees Venlo toen ressorteerde en met instemming van de toenmalige pastoor van de stad, Wilhelmus Egghartingen om een klooster met kapel te bouwen, Mariëndael genoemd, dat ze in 1423 betrokken.

Nu rijst de vraag, waarom is op deze plaats een klooster ontstaan. Puur toeval omdat in 1410 een hoeve op die rustige, afgelegen plaats te koop was? Weliswaar afgelegen, maar toch ook in die tijd goed bereikbaar, via een pad langs de Maas. Of ligt hier misschien een link naar een verder verleden? Is het kapelke en het klooster Mariëndael niet toevallig hier gevestigd, maar als gevolg van de kerstening, de bekering tot het christendom in onze streken?

Aanleiding tot deze gedachte is een akte uit het archief van het Kruisherenklooster:

Den heilige boeme

In ’t jair uns Heren dusent vierhonderd sess ind tachtentich op sunte Remeysavond (30 september 1486)

Peter Wegge, richter, Jan van Vogelsanck en Gerat van Ruwele, schepenen te Venlo, verklaren dat Kerstken van Schelberg, prior en Jacob van Neer, procurator van het Kruisherenklooster, met Jan van Stalbergen de oude net toestemming  van zijn kinderen heer Lambracht  van Stalbergen, priester, Jan van Stalbergen en Grieten, Hendrick, Thijs en Lenert van Stalbergen, twee percelen akkerland opten wilden velden hebben geruild tegen een perceel tegenover den heilige boeme bij Genooi.

(origineel op perkament, het zegel van Peter Wegge, richter, is verdwenen)

Opmerkelijk is de benaming van het perceel ‘tegenover den heilige boeme’, gelegen in Genooi, ook al is de ligging niet precies aangeduid.

Ook uit de stukken van de Annunciaten waartoe de kloosterorde later overging, komt deze benaming voor in een akte uit 1485:

Akte van overdracht voor richter en schepenen van Venlo van een perceel grond, gelegen bij de ‘Heiligen Boeme’  door Johan Hahen Lysbeth zijn echtgenote, wonend te Horst, welk goed is bestemd als bruidschat voor hun dochter Gertrude, religieuze in het klooster.

Nu is het niet aannemelijk dat een religieuze orde een boom als heilig benoemd zal hebben, dit past absoluut niet in de Christelijke traditie. Veel aannemelijker is dat deze naam al langer bestond en dat zou kunnen duiden op een Germaanse afkomst, een heilige eik.

Mewenvenne

Een ander opmerkelijk gegeven is dat er in de aktes van het archief van zowel het Kruisherenklooster als Klooster Transcedron heel vaak een stuk land verkocht of geruild is bij het Mewenvenne in Genooi. In de eerste decennia van het klooster was de aanwas van kloosterlingen groot. Zoals uit de laatst aangehaalde akte blijkt, moesten de kloosterlingen een bruidschat meenemen en dat gebeurde vaak in de vorm van een stuk land. Volgens de akte van 1498 moet het Mewenvenne  naast het erf van het klooster Genooi gelegen hebben:

In den jair onss Heren dusent vyrhondert acht ind tnegentich op sente Remeysaevent des hielgen busschops (30 september 1498):

Peter Wegge, richter, Thijs van Rueremunde en Arnt Dalen, schepenen te Venlo, verklaren dat Henrick Keespennynck en Baitz  aan Jaboc van Ner, procurator van het Kruisherenklooster, een grondrente van twee Rijne gulden ten laste van een kamp inden Mewen Venne naast het erf van het klooster Genooi heeft overgedragen.

(origineel op perkament, het zegel van Thijs van Ruermunde is verdwenen)

Tranchotkaart

Op een Tranchotkaart, tussen 1803 en 1820 vervaardigd  o.l.v Jean Joseph van dit gebied, wordt de velden aan de Maaskant van het Kapelke van Genooi aangeduid met ‘Baume Genoij’.


Moeilijk is te achterhalen of deze benaming voortkomt uit het eerder aangehaalde perceel ‘tegenover den heilige boeme’. Ook een Etymologische woordenboek biedt geen uitkomst. Vanaf 1200 wordt boom zowel als boeme als baume geschreven. Je zou ook kunnen denken aan beemd, een weiland of akker, maar ook hier is geen overeenkomst. Wel kun je stellen dat er tot 1800 weinig structureels in het landschap is veranderd en ook veel oude benamingen dan nog gelden, soms in een iets veranderde vorm. Maar op deze Tranchotkaart is niets te vinden van een ven, ‘het Mewevenne’.

Ten tijde van de stichting van het klooster was Genooi een moerassig gebied. In de loop der eeuwen is dit, o.a. door turfsteken verder ontgonnen. Het zou kunnen zijn dat dit ven verdwenen is.

Wel is het klooster en na de verwoesting de herbouwde kapel omsloten geweest met een gracht.

De kerstening

Nadat Clovis, koning van de Franken zich in 496 liet dopen, begon de kerstening van de Nederlanden en vooral in het midden van de 7de eeuw nam de missionering van het christendom in betekenis toe. In de eerst helft van de 8ste eeuw begint de evangelieverkondiging in het midden en noorden van het Limburgse gebied door de missionarissen Amandus, Willibrord, Wiro, Plechelmus en Odger. De heilige Amandus, bisschop van Tongeren, verkondigde het geloof aan de rechteroever van de Maas. In Herungen, net over de grens, vindt men nog het St. Amandusputje, nu kapel, een bron waarin deze bisschop de heidenen gedoopt zou hebben. 

De Martinuskerk in Tegelen werd in 720 door de H. Plechelmus gesticht en was de vroegste kerk in de buurt, eerder dan de Martinuskerk in Venlo.

De Willibrorduskapel te Geijsteren

Een voorbeeld van die kerstening is te vinden in Geijsteren. Hier ligt de Sint Willibrorduskapel op landgoed Geijsteren.


De kapel dateert ongeveer uit de 16e eeuw, maar de plaats was al lang voor de bouw een bedevaartsoord. Naast de kapel bevindt zich een eeuwenoude waterput, die van oudsher bekendstaat als een heilige bron. In 1948 is de put en de omgeving archeologisch onderzocht. De put bleek gebouwd te zijn in een oude veenpoel met een diameter van 12 meter. Hierin ontdekte men verbrandingsresten van offerdieren als herten en everzwijnen. Op een zeker moment heeft men de veenpoel aan drie zijden (westen, noorden en oosten) omgeven door een gracht van ongeveer drie meter breed en 90 centimeter diep. In de 14e eeuw lag deze nog open, maar later stoof eerst de gracht en daarna de poel dicht. Daarna heeft men een ellipsvormige aarden wal van een meter hoog en 75 breed aangelegd, die aan de zuidzijde open was. De wal omvatte een gebied van 6 x18 meter. Ook de ringwal raakte ondergestoven en werd er een kapel gebouwd.  Hier werd vroeger de Germaanse god Donar vereerd. Vroeger trouwden hier de aanzienlijken op de dag van Donar. Het schuttersgilde uit Geijsteren viert zijn feestdagen nog steeds op een donderdag.

De overgang

Uit de datering blijkt al, dat die kerstening langzaam verliep. In oude geschiedenisboeken wordt vaak verteld dat de heilige eiken omgekapt werden en andere heiligenplaatsen van de Germanen vernield werden.

Dat dit niet in goede aarde viel bij de plaatselijke bevolking, blijkt wel uit de moord op Bonifatius in 754 te Dokkum. Toch zullen de meeste missionarissen beseft hebben, dat die ommekeer in geloof niet in een korte tijd kon. Langzaamaan zal het katholieke geloof de oude rites en gebruiken hebben omgezet in christelijke. Zo werd het Germaanse Midwinter (zonnewende)feest op het einde van het jaar vervangen door de geboorte van Jezus. De populaire godin Freya, godin van de vruchtbaarheid, waarnaar de vrijdag is genoemd, moest plaats maken voor Maria. In de eeuwenoude bronnen, die als offerplaats dienden, werden nu mensen gedoopt. Heilzaam water dat later in de kerken wijwater werd genoemd.

Heel veel katholieke feestdagen zijn gebaseerd op Germaanse, Keltische feestdagen. Toch zijn er nog veel Germaanse rituelen tot op de dag van vandaag blijven bestaan, weliswaar in een iets veranderde vorm. Het vuurwerk bij oud en nieuw is terug te voeren op het joelfeest, waarbij met zoveel mogelijk geluid de boze geesten op het einde van het Midwinterfeest  verjaagd moesten worden. Dit feest, ook wel het ‘tijdperk van de Twaalf Nachten’ genoemd, had plaats in het laatst van december en het begin van januari. Op veel kerkpleinen, ook voor de Martinuskerk in Venlo, staat nog een lindeboom. 

Bij naderend onheil klopte men dit vroeger af op een lindeboom. We kennen nog steeds de uitdrukking: “ Ik heb gelukkig nog nooit… afkloppen:…” Waarschijnlijk heeft men oude rites bewust bij het nieuwe geloof laten bestaan.

Zo is het voor te stellen, dat, als er hier in Genooi een ven, een Germaanse offerplaats met een heilige eik is geweest, juist dit de plaats was om er een Christelijk klooster te vestigen.

Conclusie

De hier aangedragen ‘bewijzen’ zijn waarschijnlijk te dun om te kunnen stellen dat het klooster Mariëndael en het kapelke van Genue op een Germaanse offerplaats is gebouwd. Waarschijnlijk zal er ook nooit een overtuigend bewijs gevonden worden, daarvoor is het te lang geleden. Maar gezien de aangehaalde feiten, behoort het wel tot de mogelijkheden. Een interessante gedachte!

Reageren? Stuur Hay Swinkels een e-mail: hay.swinkels@ziggo.nl.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten