- door Albert Lamberts -
Duidelijke zaak: tot de ongewenste gasten behoort natuurlijk een epidemie, zoals recentelijk de Covid-19 overval en zoals in het verleden meerdere malen de pest. We kunnen ze nog erger missen dan kiespijn. Covid, of corona, is nog niet helemaal verleden tijd, de pest wel, althans in deze contreien, maar voor het zover was had de pest ook in Venlo meerdere malen hard toegeslagen. Zoals verleden keer geschreven verzocht de magistraat Maastrichtse broeders om in Venlo de helpende, verplegende hand toe te steken. Het Venlose verzoek viel in Maastricht in goede aarde: vier Cellenbroeders kwamen zich in Venlo vestigen.
Het verzorgen van iemand die aan de pest leed was zeer risicovol. Enkele broeders uit Maastricht toonden zich bereid in Venlo deze taak op zich te nemen (illustratie van Wikipedia)
Guillaume Franquinet (1 mei 1926 – 29 januari 1900), onder andere stadsarchivaris van Maastricht, heeft uitgebreid verslag gedaan van de gang van de Cellenbroeders naar Venlo. Hij wijdde enkele artikelen in De Maasgouw van 1 en 16 oktober 1879 aan hoe het de broeders in Venlo verging en aan – zoals spoedig zou blijken - ongewenste gasten, die in het kielzog van de helpende broeders eveneens naar Venlo kwamen.
In Maastricht hadden de
broeders al zo’n 55 jaar belangeloos hun verplegende arbeid verricht bij het woeden der haestige crancheit offte peste in
1439, 1451 en1473 zeer tot grote dankbaarheid van de magistraat en de
bevolking. In 1487 werd de vereniging van deze broeders door Johan van Horn,
bisschop van Luik, als geestelijk instituut erkend.
De Cellenbroeders, het laat zich niet moeilijk raden, werden in Venlo met open armen ontvangen. Franquinet schreef: Het verzoek van de Regeerders van Venlo aan ’t klooster van Maastricht werd ingewilligd. Vier broeders kwamen zich te Venlo vestigen, verkregen vanden Magistraat eene geschikte woning, die naast het klooster Mariaweide, hun als eigendom werd verbriefd en den naam van Cedron en Transcedron verkreeg. De milddadigheid der inwoners jegens die christelijke helpers bleef niet achter. De aalmoezen, van welke de Cellenbroeders, van renten nog onbegiftigd, moesten leven, stroomden toe, zoodat bij het kloostertje weldra eene bekwame kapel met 3 altaren konde gebouwd worden. Deze werd in 1497 ingewijd.
Het vermogende echtpaar Hendrik en Idtge Bescheidts schonk de
broeders twee huizen om na hun dood wekelijks een mis te laten celebreren voor
hun zielenheil.
Maar… dat ging zomaar niet, want de Cellenbroeders waren lekenbroeders en erediensten in hun kapel konden slechts door gewijde priesters of paters worden verricht. En dus moest in dat manco worden voorzien. Er waren kapers op de Venlose kust. Jan van Abrock, overste van het klooster de Regulier-kanunnikken van ’t Heilig Graf in St.Odiliënberg, orde van St. Jacob apostel, aasde op de stichting van een ‘filiaal’ in Venlo en liet zijn begerig oog vallen op het kloostertje in Venlo. Dat zou onder zijn supervisie moeten komen vallen. Het stadsbestuur en ook de bisschop stemden toe.
In het Venlose
stadsarchief bevindt zich een schrijven van donderdag 26 maart 1500. De brief
bevat het verzoek van de magistraat aan de abt van Averbode de goede geistliche mannen (Sepulchrijnen
van St. Odiliënberg) die hij nu in de stad heeft aangenomen, toe te staan in
hun convent en kerk vredelich te syngen,
lesen ind doin naar hunnen regel. In een overeenkomst tussen betrokken
partijen werd vastgelegd dat maximaal drie kanunniken welkom waren en dat de
stadsoverheid het voor het zeggen bleef houden.
Van de kanunniken, die
spoorslags naar Venlo kwamen, nam er een het beheer op zich en noemde zich
prior. Al spoedig werd het oorspronkelijke doel van de Cellenbroeders, namelijk
het verzorgen van lijders aan de pest of aan andere besmettelijke ziekten, door
de geestelijken uit St. Odiliënberg een beetje naar de achtergrond gedrongen en
werd Trans Cedron een klooster van ’t Heilig Graf en ook als zodanig erkend. De kanunniken hadden zelf geen inkomsten, noch brachten ze financiële middelen
mee. Ze leefden zogezegd van wat de door het stadsbestuur geoorloofde
bedelbrieven opbrachten en van hetgeen de Venlose burgers als dank aan de
Cellenbroeders schonken. En dat was soms niet mis. In 1501 viel het klooster
een enorme gift ten deel, die de lekenbroeder Gerardt van Brakell in ontvangst
mocht nemen. Aanzienlijk roerend en onroerend goed in in ’t Wellreloo, in de heerlijkheid Well.
De poppen waren weldra aan het dansen.
Deel 3 en slot op 5 juli.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten