dinsdag 29 april 2025

Straelseweg 134 - ‘Ze komen terug bleef ik denken’

 (Onder deze titel verscheen in het Dagblad voor Noord-Limburg van zaterdag 13 oktober 1990 een interview met Inge Levis-Meents in Israël, geschreven door journalist Arjeh Kalmann, die net als Inge tot de joodse geloofsgemeente in Venlo had behoord. Met toestemming van de auteur volgt hierna de integrale weergave van het interview, zonder de bijbehorende foto.)

 Inge Meents en de bijzondere band met haar gedeporteerde ouders

Geboren en getogen in Venlo woont ze sinds 1960 in Israël. Spreekt de nu 52-jarige Inge Meents-Levis Hebreeuws, dan is haar g hard: gaat ze over op Nederlands, dan wordt haar g zo zacht als boter.

Inge ontkwam als driejarige in 1942 aan deportatie. Haar Joodse ouders werden samen met een aantal Joodse gezinnen uit Venlo weggevoerd. Zeventien jaar geleden drong het pas tot Inge door dat ze niet meer leefden. Tot dan toe was ze ervan overtuigd geweest dat ze haar ouders zou terugzien...

- Door Arjeh Kalmann - 

“Vorige week belde een van mijn oude vriendinnen op. Ik hoefde haar stem maar door de telefoon te horen, en ik sprak weer Venloos. Venlo is een groot deel van mijn identiteit. Na al die jaren in Israël geloof ik dat ik me nog steeds méér een Venlose voel dan een Israëlische.”

Een buitenwijk in het stadje Petach Tikva, niet ver van Tel Aviv. Een prachtig huis in een weelderige tuin. We zitten in de huiskamer, waarvan de tuindeuren wagenwijd open staan. Op de achtergrond klinkt tijdens het vele uren durende gesprek klassieke muziek; de stiltes die af en toe vallen, zijn daardoor wat minder pijnlijk.









Moritz Levis en Lieselotte Levis-Oster

Moritz Levis, haar vader, was stoffeerder van beroep. Haar moeder heette Lieselotte Oster . Hij was 22 jaar ouder dan zij. Ze vluchtten, korte tijd nadat Hitler in Duitsland aan de macht was gekomen, naar Nederland. Op 22 oktober 1935 traden ze in Venlo in het huwelijk. Beiden waren doofstom.

Inge Levis op de arm van heer moeder Lieselotte

Inge is in 1938 geboren. Ze weet zich van haar eerste vier levensjaren nog verbazingwekkend veel te herinneren. “We woonden eerst aan de Straelseweg en later aan de Veldenseweg. Ik was heel gelukkig, had een sterke band met mijn ouders en was me er helemaal niet van bewust dat ze doofstom waren. Mijn moeder kon, geloof ik, wel praten. Ik herinner me dat ze me een keer riep toen ik boven was: ‘Inge, komm runter’. Op de een of andere manier wist ze wanneer ik huilde; dat voelde ze. Ik sprak gewoon met haar en we begrepen elkaar, ook zonder woorden.”

Bertha Oster-Kann

De moeder van haar moeder voegde zich bij het gezin toen Inge één jaar was. Haar ouders deden niet veel aan het joodse geloof. “We gingen in Venlo veel met andere mensen om die ook joods waren en die ook Duits spraken. Ik heb lang gedacht dat alle joden Duits spraken en dat wie Duits sprak, dus joods moest zijn.”

Inge op de schommel, achter haar vader Moritz

Van de gevaren die het joodse gezin Levis bedreigden nadat in mei 1940 de Duitsers Nederland bezetten, heeft ze in die vroege kinderjaren nooit iets gemerkt. “Tot het moment dat ze ons oppakten, wist ik van niets.”

AUSCHWITZ

Op 25 augustus 1942 werd het gezin Levis samen met een aantal andere Venlose joden gedeporteerd. “We moesten op de hoek gaan staan, wachten op een bus. We werden uitgezwaaid door onze buren en door andere mensen uit de buurt. Ik begreep niet waarom iedereen zo moest huilen.”

In Maastricht hield de bus bij een soort school halt. Eén voor één werden ze in een kamertje binnengeroepen voor onderzoek door een vrouwelijke, Duitse dokter. De dokter stuurde Inge’s oma, die een heupafwijking had en daardoor niet goed kon lopen, naar huis. Oma smeekte de dokter om de rest van het gezin ook te laten gaan. ‘Nein.’ Om dan tenminste haar kleinkind te laten gaan. ‘Nein.’ Toen oma weg was, riep de dokter Inge binnen en zette haar door het raam naar buiten. Aan de hand van oma verliet Inge het terrein van de school.

Haar ouders heeft ze nooit meer teruggezien: Moritz en Lieselotte Levis zijn in vernietigingskamp Auschwitz om het leven gebracht.









Inge Levis

Terug in het huis aan de Veldenseweg, leefde Inge even onbezorgd als voorheen. Ze ging ervan uit dat haar ouders ook weer snel thuis zouden komen. In plaats van die hereniging vond er een verdere scheiding plaats. Oma besloot dat Inge moest onderduiken.

Inge: “Een vreemde man wilde me meenemen. In het halletje stond mijn koffer klaar. Ik ben onder de tafel gekropen, heb me aan de tafelpoten vastgeklemd en ze hebben me niet meegekregen. De man ging weg, mèt mijn koffer. Diezelfde dag nam ’n buurvrouw bij wie ik vaak speelde, me mee op de fiets. Ze bracht me regelrecht naar het station, waar die man met mijn koffer stond. Met de trein heeft hij me naar Roermond gebracht, naar mijn onderduikadres.”

“Tot op de dag van vandaag, vraag ik me af waarom mijn oma mij niet heeft uitgelegd waarom ik moest onderduiken. Ik zou het zeker begrepen hebben, ook al was ik pas vier-en-een-half-jaar. Sinds ik zelf moeder ben, maak ik er een gewoonte van àlles tegen mijn kinderen te zeggen. Ook als het heel moeilijk is.”

Plotseling was Inge deel van een katholiek gezin dat uit een vader en een moeder, twee meisjes en drie jongens bestond; het jongste kind was veertien. “Ik moest zeggen dat ik een nichtje uit de grote stad was en dat ik bij mijn oom woonde omdat er in de grote stad niets meer te eten was. Maar niemand heeft me ooit iets gevraagd.”

“Ik moest de katholieke gebeden leren, het Onze Vader en het Wees Gegroet Maria. Ik herinner me dat ik ze naar de mening van mijn pleegmoeder niet snel genoeg leerde, dat ze me sloeg en dat ik met mijn gezicht naar de muur moest gaan staan. Ik kan die twee gebeden tot de dag vandaag dromen.”

“Van mijn pleegvader hield ik heel veel, maar voelde ik me vaak erg alleen. Het meeste contact had ik met de honden. Zonder woorden. Ja, eigenlijk net als met mijn eigen ouders.”

SPROOKJE

Inge was zeven toen haar oma die zelf ook ondergedoken had gezeten, kort na de bevrijding opdook om haar mee terug naar Venlo te nemen. “Mijn pleegvader moest erg huilen en ik ook”, herinnert ze zich. “Ik had er graag willen blijven.”

Inge: “Ik heb me nooit een wees gevoeld. Ik heb altijd, in de oorlog en na de oorlog, gedacht: ze komen terug. Ik hoorde oma weleens tegen andere mensen zeggen dat mijn ouders niet meer leefden, dat ze in de kampen omgekomen waren net als andere joden, maar dat was voor mij een verhaal van oma, een soort sprookje.”

Bertha Oster-Kann en kleindochter Inge

Oma heeft me met harde hand opgevoed. Ze was vaak boos op me, ontevreden. Ik dacht dat ik een slecht kind was, terwijl ik juist een heel lief kind wilde zijn. Want als mijn ouders terugkwamen, dan moesten ze horen dat ik lief was geweest.”

“Er kwamen veel mensen bij ons over de vloer aan de Craneveldstraat, waar we in een spiksplinternieuw flat woonden. Elke keer als er gebeld werd, dacht ik: ha, daar zijn mijn ouders. En als ze er niet stonden, was ik niet boos of zo, want dan dacht ik: dan de volgende keer.”

“Mijn ouders wisten toen ik klein was, precies wat ik wilde, zelfs zonder dat ik het hoefde te zeggen. Ik hoefde het alleen maar te denken, en dan wisten ze het al. Ik was er daarom na de oorlog zeker van dat ze wisten waar ik woonde en dat ze naar me toe zouden komen.”

“Natuurlijk heb ik van jongs af aan veel over de oorlog gelezen. Ik wist precies wat er in de kampen gebeurd was. Maar er heeft mij nooit iemand verteld dat mijn ouders dood waren. Niemand heeft dat ooit tegen mij gezegd. Op een manier dat ik het zou kunnen begrijpen. Nooit. Niemand.”

“Het is me voor het laatst hier in Israël gebeurd, zeventien jaar geleden, mijn twee zonen waren al groot. Er werd gebeld en ik dacht dat het mijn ouders waren. Maar ze waren het wéér niet. Op dat moment realiseerde ik me voor het eerst dat ze niet zouden terugkomen en dat ik ze nooit meer zou zien. Ik heb toen gehuild. Op mijn vijfendertigste heb ik voor het eerst om mijn ouders gehuild.”

Inge praat vol warmte over haar jeugd in Venlo, over de gezinnen bij wie ze kind aan huis was, de vriendinnen uit die tijd, de leraren van het Marianum, de nonnen met wie ze tijdens haar opleiding tot medisch analiste bevriend is geraakt.

Inge: “Ik heb nooit enig probleem gehad met mijn jodendom, ik was overal volkomen geaccepteerd. Ik geloof dat protestante kinderen het moeilijker hadden dan ik. Ik ben zelfs bruidsmeisje geweest in de kerk.”

Eén keer in de week kreeg ze, samen met een handjevol andere joodse kinderen in Venlo, joodse les van een reizende leraar. Tijdens die uurtjes is haar belangstelling voor Israël gewekt.

Ze wist zeker dat ze met een joodse man wilde trouwen. “Ik ben ooit verliefd geweest op een katholieke jongen, maar ik besefte al gauw dat hij mijn verleden nooit helemaal zou kunnen begrijpen. Ik probeerde me voor te stellen wat er zou gebeuren als het antisemitisme plotseling weer de kop zou opsteken: wat zou hij dan doen?”

“Mijn ouders hadden in hun jeugd gewoon in Duitsland geleefd. Maar al hun vrienden hadden zich na ’33 plotseling tegen hen gekeerd. Daarom wilde ik proberen een joodse jongen te vinden.”

 








Aankondiging huwelijk in Nieuw Israëlitisch Weekblad van 18 maart 1960

In de synagoge in Roermond, waarop de Venlose joden voor hun diensten aangewezen waren, raakte ze in de ban van hulp-voorzanger Roeween Meents, een waterbouwkundig ingenieur. In 1960 voltrok opperrabbijn Berlinger in Wilhelmina in Venlo het huwelijk: de eerste joodse bruiloft na de oorlog in Venlo. 














Huwelijk op het stadhuis en in hotel Wilhelmina, 1960

Net als zij was Roeween zionist: een paar maanden na hun huwelijk vertrok het tweetal, tot groot verdriet van oma Oster, naar Israël. Daar werden in 1961 en 1966 de zonen Gadi en Chanog geboren.

Inge: “Ik heb nooit veel zelfvertrouwen gehad, maar vanaf het moment dat ik zelf kinderen had, wist ik heel goed hoe ik ze moest opvoeden: zo vrij mogelijk.”









Inge met het gezin van haar oudste zoon Gadi









Inge met het gezin van haar jongste zoon Chanog

Gadi is een vooraanstaande surfer, en heeft een winkel in surfbenodigdheden.  Chanog is drummer. Na jaren als analiste gewerkt te hebben, studeert Inge zelf nu biologie. Ze doorkruiste drie jaar lang met jeep en aanhangwagen Israël om het gedrag van duiven te bestuderen.

CHAUVINISTISCH

Het ideaal dat Ine en Roeween in 1960 bij emigratie voor ogen stond, is niet vervuld. “Er is weinig wellevendheid en veel grof gedoe in deze maatschappij. In onze eigen vriendenkring ontmoeten we gelukkig wel veel warmte, interesse en openheid.” Roeweens teleurstelling is meer politiek gericht: “De verschuiving naar rechts die dit land heeft ondergaan, heeft mij erg aangegrepen. De laatste jaren ben ik vanwege het religieuze supernationalisme vervreemd geraakt van mijn religieuze achtergrond. Nu ben ik atheïst.”

Toch zeggen Inge en Roeween nergens anders te kunnen leven dan in Israël. Inge: “In Nederland liggen de gedragspatronen veel meer vast dan hier, hier voel ik me meer op mijn gemak.”

Oma Oster is in 1969 op 81-jarige leeftijd in Venlo overleden. Voor Inge is daarmee de band met de moederstad niet verbroken. Ze laat trots haar collectie Venlose carnavalsplaten, dichtbundels en boekjes zien en vertelt enthousiast over de vele Venlonaren met wie ze nog contact heeft. Heel af en toe brengt ze nog een bezoek aan haar geboortestad. “Er is elke keer wel een hoop veranderd, maar het is zo leuk om op straat te lopen en mensen te herkennen en om zelf herkend te worden.”

“Toen ik indertijd besloot naar Israël te emigreren, vroeg een vriendin me stomverbaasd waarom ik in hemelsnaam uit Venlo wegging. Dat vind ik heel typerend voor Venlonaren: ze zijn erg chauvinistisch, en kunnen zich niet voorstellen dat er mensen zijn die vrijwillig die stad verlaten. “Hier heb je toch alles wat je nodig hebt”, zei ze. “Na al die jaren denk ik dat ze gelijk had.”

(Einde interview.)

- Naschrift Gerrit van der Vorst - 

Inge’s vader Moritz Levis (Eppelsheim, 1888) kwam in augustus 1934 naar Venlo. Ruim een jaar later volgde Lieselotte Oster (Obernkirchen, 1910). Na het huwelijk in oktober 1935 ging het echtpaar op Herungerweg 18 wonen.

Medio februari 1937 deden ze aangifte van het overlijden van hun eerste kind, een jongetje dat binnen een dag overleden was. Nadat dochter Inge (Elise Ingeborg) in 1938 was geboren, was de woonruimte op Herungerweg 18 blijkbaar te krap, want eind van dat jaar vroeg Moritz Levis in een paar advertenties in de Nieuwe Venlosche Courant om een bovenwoning. Voor 21 gulden per maand nam zijn gezin uiteindelijk haar intrek in de huurwoning Straelseweg 134[MOU15] , met vier kamers en een keuken. Mogelijk omdat daar ook meer plaats was voor (schoon)moeder Berta Oster-Kann (Hohenlimburg, 1888). Na de verwoestende Reichskristallnacht van 9 op 10 november 1938 vroeg Moritz Levis om haar toelating tot Nederland. Via bemiddeling door het Comité voor Joodse vluchtelingen in Venlo kon zij zich begin juni 1939 bij het gezin van haar dochter voegen.

 





Nieuwe Venlosche Courant, 19 november 1938

Nieuwe Venlosche Courant, 21 november 1939

Tijdens de Duitse bezetting werd het druk op Straelseweg 134, want in april 1941 werd het uit Berlijn afkomstige joodse echtpaar Günther en Adèle Berg-Folkmar daar ook ingekwartierd. In februari 1942 inventariseerde de dienst gemeentewerken de woonruimte waarover joodse inwoners beschikten. Daarna werd de woning gevorderd voor de huisvesting van een Rijksduitser. Het echtpaar Berg-Folkmar kwam toen in huis bij de weduwe Wiener-Hirsch, op Grote Kerkstraat 20 (in 1961 afgebroken) en het gezin Levis-Oster verhuisde met Berta Oster-Kann naar een kleine woning op Veldenseweg 5, oma boven en het gezin beneden.

Het werd de zoete inval, vooral joodse vluchtelingen kwamen op bezoek. De naaste buren waren het gezin Verbeeten-Beeren met hun slagerij (tijdens de bezetting zouden ze een joodse onderduikster in huis nemen) en het gezin Hovens-Meerts. De verstandhouding met de omwonenden was uitstekend. Uit voorzorg werden bijvoorbeeld de kelders van nummer 5 en 7 met elkaar verbonden en dat bleek niet overbodig. Eenmaal lag het echtpaar Levis-Oster tijdens een bombardement rustig te slagen, terwijl de ruiten van de kamer bij een bominslag weggeslagen werden. Hun bed lag vol glasscherven. Maar verder kropen de buren bij bomalarm door de opening in de kelderwanden, om hun doofstomme buren te wekken, zodat die ook tijdig konden schuilen.

De vierjarige Inge zou een goede herinnering overhouden aan de tijd op Veldenseweg 5, waar ze wel eens een boodschap deed en de buurt rondom verkende. Anno 2025 vertelt ze dat ze in die tijd de liefde voor haar ouders haast fysiek voelde. En de liefde die ze van hen gevoeld had, had haar in haar verdere leven altijd geholpen.

Het gezin Levis-Oster en Berta Oster-Kann bezochten ook de synagoge. Op 9 augustus 1942 vroeg Philip Cohen, als vertegenwoordiger van de Joodse Raad van Amsterdam, aan burgemeester Jo Zanders toestemming voor de weduwe Oster-Kann om gebruik te mogen maken van vervoer van de Maasbuurt Spoorweg NV, omdat de ‘zeer invalide’ weduwe anders haar boodschappen niet kon doen en de synagoge niet kon bezoeken. Zanders liet tien dagen later weten dat Cohen voor de gevraagde ontheffing van de anti-joodse maatregelen bij Duitse instanties moest zijn. De ontheffing was er niet gekomen, want de bezetter had andere plannen met Berta Oster-Kann.

Toen er zes dagen na de reactie van de burgemeester toch een bus van de Maasbuurt Spoorweg NV vlakbij Veldenseweg 5 stopte, was dat een dramatisch moment. Op maandagmiddag 24 augustus was een politieman aan de deur gekomen, om de oproep te overhandigen. Moritz en Lieselotte Levis-Oster, kleine Inge en Berta Oster-Kann werden op dinsdag 25 augustus 1942 gedeporteerd en moesten alles achterlaten. Dat ze opgehaald werden, in plaats van zich te moeten melden bij de Gemeentespaarbank, was een uitzondering die mogelijk te maken had met de invaliditeit van de drie volwassenen. De buurt liep uit. Mensen leefden mee en sommigen keken huilend toe. Veel indruk maakte dat kleine Inge in een blauw jasje en met een soort puntmuts vrolijk rondhuppelde, alsof het een dagje uit zou worden.

In Maastricht keurde de Duitse arts Moritz en Lieselotte Levis-Oster goed voor de zogenaamde dwangarbeid in het Oosten. Rond middernacht werden 28 goedgekeurde Venlonaren met andere joodse Limburgers onder zware bewaking, als waren het gevaarlijke misdadigers, naar het treinstation gevoerd en van daaruit naar Kamp Westerbork. Met een gewone passagierstrein werden 608 mensen op 28 augustus 1942 naar Auschwitz gedeporteerd, onder wie de meeste Venlonaren. De beladen reis werd onderweg ruw verstoord, toen alle mannen, die werkelijk voor dwangarbeid in aanmerking kwamen, in het stadje Kosel op brute wijze de trein uit werden gewerkt. De anderen werden verder naar Auschwitz gebracht, waar velen op de dag van aankomst werden vermoord, zoals het echtpaar Levis-Oster. Dat was op 31 augustus 1942, zes dagen na het gedwongen vertrek uit Venlo.

Dat Berta Oster-Kann en de kleine Inge weer terugkwamen naar Veldenseweg 5 ontging de ambtenaren op het Venlose stadhuis aanvankelijk.

Drie en een halve week later, schreef burgemeester Jo Zanders van Venlo aan de Beauftragte des Reichskommissars für die Provinz Limburg: ‘Omdat enige weken geleden de eerste joden op transport gesteld zijn, zijn nu de hieronder genoemde woningen geheel of grotendeels vrij gekomen. Een hele rij mensen houdt zich nu met die woningen bezig. Ik zou nu graag over deze woningen willen beschikken, zodat deze gebruikt worden, zoals de behoefte vereist.’ Zanders wees in zijn ijlbrief van 17 september, met als onderwerp ‘Wohnungsnot’ ook op het belang van de niet-joodse huiseigenaren die nu geen huurpenningen meer ontvingen. Meubels en verdere inventaris zou hij laten opslaan in een gemeenteopslagplaats, en dan konden de woningen weer betrokken worden door nieuwe bewoners. De burgemeester noemde vijftien woningen, waaronder Veldenseweg 5 en Grote Kerkstraat 8 waarvan de bewoners (het echtpaar Grunewald-Joachim) eveneens uit Maastricht teruggekomen waren.














De huizen aan het begin van de Veldenseweg werden jaren na de bevrijding afgebroken (Gemeentearchief Venlo). Op de foto het buurhuis op nummer 3, de voormalige slagerij Verbeeten. Rechts ernaast Veldenseweg 5

Blijkbaar werd de vrijlating van Inge Levis toch gesanctioneerd, want over haar aanwezigheid in Venlo werd niet geheimzinnig gedaan. Zij en grootmoeder Berta Oster-Kann konden tot april 1943 op Veldenseweg 5 blijven wonen. Toen moesten zij daar ook weg, omdat de bezetter op 30 maart 1943 verordonneerde dat Limburg één van de acht provincies was, die op 10 april 1943 ‘judenrein’ moesten zijn.

Philip Cohen probeerde de deportatie van ‘7 der meest tragische gevallen in de gemeente Venlo’ nog te voorkomen. Na een onderhoud op vrijdag 2 april met burgemeester Zanders stuurde hij Zanders diezelfde dag een lijstje van tragische gevallen, met het verzoek om te bij de Zentralstelle für jüdische Auswanderung te bemiddelen voor vrijstelling van deportatie voor de genoemde personen, Over Berta Oster-Kann en kleindochter ‘Levis, Elise’ schreef Cohen:

‘Wed. Oster is sinds jaren zeer slecht ter been, bedlegerig en voortdurend onder doktersbehandeling. Zij is zeer lijdend en niet in staat te loopen. Moet steeds te bed liggen. (zie dokters attest.) Een ernstig sociaal geval, vooral doordat haar kleindochtertje, wiens ouders in Aug. op transport gesteld zijn, aan haar zorgen is toevertrouwd.’

Nog steeds op 2 april stuurde Philip Cohen een aanvullend lijstje met drie uitzonderingsgevallen. De haast spatte er vanaf, maar het lijkt denkbeeldig dat de Zentralstelle de gevraagde vrijstellingen zou willen verlenen, en zeker niet meer op die korte termijn.

Met hulp van Venlose illegaal werkers doken Berta Oster-Kann en Inge onder. Inge in Roermond. Zelf zat Berta Oster-Kann op verschillende onderduikadressen. Toen ze tijdelijk ook in Roermond zat ondergedoken, werd haar kleindochtertje bij haar gebracht: ‘Inge, in de voorkamer is een verrassing voor je.’ Die verrassing was haar oma die bij Inges enthousiaste begroeting afwerend een hand uitstak en zich naar achteren boog: ‘Laat me je eens bekijken.’ Berta Oster-Kann had te veel ellende meegemaakt, om nog te kunnen knuffelen.

Op 1 november 1944 ontkwam Berta ternauwernood aan arrestatie, terwijl de vier andere joodse onderduikers op dat adres wel gearresteerd werden. Er was verraad in het spel, en een van de andere onderduikers suggereerde betrokkenheid van Berta Oster-Kann, maar het onderzoek leverde daarvoor geen enkel bewijs. Het verraad bleef onopgehelderd.

Grootmoeder en kleindochter overleefden. Na de bevrijding gingen ze op Molenstraat 11 wonen, al werd Inge eerst wegens ondervoeding naar Engeland gestuurd, om aan te sterken.









Dochter Lieselotte en zoon Walter van Berta Oster-Kann.

Alle directe familieleden van Berta Oster-Kann en Inge Levis bleken vermoord te zijn, ook Berta’s zoon, broer en zuster met hun gezinnen. Formeel zijn Inges ouders tot op heden vermist. Op 17 augustus en op 19 oktober 1950 deed het ministerie van justitie aangifte van het overlijden van de vermiste Lieselotte Levis-Oster respectievelijk van haar vermiste echtgenoot Moritz. Maar het lijdt nauwelijks twijfel dat Moritz en Lieselotte Levis-Oster op 31 augustus 1942 vermoord zijn. Die datum staat ook in de formele overlijdensaangifte.

In de naoorlogse jaren leden Berta Oster-Kann en Inge Levis armoede. In 1950 kregen ze 40 gulden per maand aan financiële ‘bijsteun’ van de joodse geloofsgemeente in Venlo. Die gemeente werd vertegenwoordigd door voorzitter Philip Cohen die medio 1947 ook benoemd was tot toeziend voogd van de toen negenjarige Inge. Op 8 februari 1951 bedankte Berta Oster-Kann de joodse geloofsgemeente, omdat zij en haar kleindochter zich voortaan zelf konden redden. Al snel bleek echter dat het door de Schade Enquête Commissie uitgekeerde bedrag niet besteed mocht worden aan levensonderhoud. Er waren dus nog steeds financiële problemen. Bijna een jaar lang deden de stichting ‘Le-Ezrath Ha-Jeled’ (‘Het Kind ter Hulpe’), die opkwam voor de belangen van joodse oorlogspleegkinderen, en Joods Maatschappelijk Werk vergeefse pogingen om de joodse geloofsgemeente weer te bewegen tot bijsteun. In het voorjaar van 1952 eindigde die discussie. Ondanks bezwaar van de gemeentelijke dienst voor sociale zaken verhuisden Berta Oster-Kann en Inge naar de flatwoning Craneveldstraat 67. Blijkbaar waren de ergste financiële zorgen toen voorbij.

Intussen werd Berta Oster-Kann geconfronteerd met kille en trage overheidsprocedures. Net als andere joodse vluchtelingen uit Duitsland had ze ‘ontvijand’ moeten worden, omdat ze nu weer als Duitsers werden beschouwd. En daar was haar verzoek tot naturalisatie. Buren en anderen getuigden zeer positief over ‘Oma’, zoals ze haar noemden. Ze vonden haar prettig en enthousiast in de omgang. Toch school er – volstrekt begrijpelijke – bitterheid en haat in ‘oma’. In het najaar van 1960 verklaarde Berta Oster-Kann bij een politieverhoor, in verband met haar verzoek tot naturalisatie, dat ze door al haar ervaringen in Duitsland en tijdens de bezetting alles haatte wat Duits was. Pas in juli 1962 kreeg ze de Nederlandse nationaliteit.














Inge Meents-Levis als bruid, met achter haar grootmoeder Berta Oster-Kann.














Ine Meents-Levis als bruid

Kleindochter Inge had die nationaliteit al in 1960 verkregen door haar huwelijk met Roeween Meents. Ze was met haar echtgenoot meteen naar Israël geëmigreerd. In juni 1969 moest ze halsoverkop naar Nederland komen, omdat haar grootmoeder opeens ernstig ziek was geworden en opgenomen in het Venlose Sint Josephziekenhuis. Aan opperrabbijn Elieser Berlinger, die Inge Levis had getrouwd, werd door de joodse geloofsgemeente gevraagd hoe geestelijke bijstand verkregen kon worden. Berta Oster-Kann overleed op 29 juni, op 80-jarige leeftijd. Ze werd begraven op het joodse kerkhof in Venlo. 










De herdenkingsplaquette in Eppelsheim, waarop de naam van Moritz Levis vermeld staat

In Eppelsheim wordt de naam van Moritz Levis vermeld op een herdenkingsplaquette, met de (onjuiste) tekst: ‘MORITZ LEVIS *5.2.1888, IN EPPELSH. F. TOT ERKLÄRT’. Op 22 april 2025 zijn in Venlo twee Stolpersteine onthuld bij Straelseweg 134 voor Moritz en zijn echtgenote Lieselotte Levis-Oster. Inge Meents-Levis was met haar twee zoons overgekomen uit Israël voor de onthulling.

 


Van de hand van Arjeh Kalmann verscheen onlangs de roman ‘Lopen hebben we moeten’, waarin Ilse als een van de hoofdpersonen figureert. Deze fictieve vertelling is deels gebaseerd op de oorlogsgeschiedenis van Inge Meents-Levis.






maandag 28 april 2025

Van nul tot nu van woensdag 23 april 2025 - Importheffingen op Venlose pijpen

 Tegen een muur van zijn winkel in het oudste stenen pand van Venlo – al zijn de meningen daarover nog wel eens verdeeld – hangt in twee rijen boven elkaar een aantal mooie pijpen. Ik bedoel dus bij giftshop Lensen op de hoek van de Vleeschstraat en de Gasthuisstraat. Wie rookt anno 2025 nog een pijp? Vroeger vrij algemeen, naast het zogenoemde pruimen, maar dat laatste is al helemaal verdwenen en de pijpen leiden een kwijnend bestaan. 

De voormalige pijpenfabriek in Venlo (uit Dagblad voor Noord-Limburg 1965)

Ja, een oud-klasgenoot van ons van de lagere school sabbelt nog aan een pijp, en we zien oud-bisschop Gijsen van Roermond nog zo voor ons met een pijp tussen zijn lippen, maar verder? Nee, ze zijn zeldzaam geworden, de pijp-rokers. Hing vroeger de zoete geur van tabak als Amphora en McBarents in menige kantoorruimte, de vijftig-minners hebben daar absoluut geen actieve herinnering meer aan.

- door Albert Lamberts - 

De naam Lensen is al gevallen, maar zover bekend is de Lensen van de giftshop geen nakomeling van ene Johan Lenssen – het verschil één ‘es’ of twee ‘essen’ in de naam was vroeger nauwelijks relevant. Die Johan Lenssen was een actief baasje. Hij was raadslid, runde een suikerraffinaderij, handelde in azijn, wijn en aardewerk en hij had in Venlo een pijpenfabriek. We hebben het globaal over de jaren 1800-1820. Toen het klooster Mariaweide in 1798 werd opgeheven als gevolg van de Franse maatregelen tegen geestelijken, die weigerden zich te conformeren aan de wetten van monsieur Robespierre, kwam het kloostercomplex in handen van Lenssen. Lenssen, geboren in 1772,  noemde zich ook Jean. Naast al zijn andere bezigheden – hij was ook nog expediteur en zelfs eigenaar van schepen – had Johan (Jean) Lenssen volgens een lijst, opgemaakt op verzoek van de prefect op 10 september 1807, een pijpenfabriek waar maar liefst zestig mensen werkzaam waren. Vijf jaar later waren er dat 103. Dagloon voor volwassenen was 60 cent, voor kinderen 20 cent.

Volgens hetzelfde verslag voor de prefect van 1807 produceerde de pijpenfabriek van Lensen ‘onder de rook van de Ursulakapel’ maar liefst twee miljoen pijpen per jaar, die naar schatting 50.000 francs opbrachten. Mogelijk was er trouwens nóg een pijpenfabriek, maar dat was maar een kleintje, waar slechts twee mensen werkzaam waren. Huisvlijt zogezegd.

Volgens een krantenartikel van zestig jaar geleden ging het grootste deel van de pijpenproductie tot 1814 naar Pruisen, maar die export leed schipbreuk. De Pruisen besloten de pijpen te belasten met importheffingen. Klinkt ons anno 2025 bekend in de oren. Voor Lenssen was op een gegeven moment de maat vol; juist wegens die invoerrechten verplaatste hij in 1819 zijn pijpenproductie naar Louisenburg bij Herungen.

De pijpenfabriek, een smal gebouw dat ook wel de Venlose piëpelaaj werd genoemd, stond lang leeg en viel in 1926 onder de slopershamer.

Voor alle duidelijkheid; de pijpen in de winkel van Lensen zijn voor een deel afkomstig uit Duitsland, uit Neurenberg. Nu geen pijpen vanuit Venlo naar Duitsland, maar juist andersom: pijpen vanuit Duitsland naar Venlo.


Reageren? Stuur  Albert Lamberts een e-mail: albertlamberts@home.nl.

Van nul tot nu van woensdag 16 april 2025 - Ruim honderd cafés sloten de deur

- door Albert Lamberts -

Het klinkt enigszins dramatisch, maar de soep werd toch niet zo heet gegeten als ze werd opgediend. Beter gezegd: in Venlose cafés kon gewoon een koel biertje worden gedronken, ook kort na de oorlog. De tot kroeg omgebouwde Pos(t)kelder was een welkome aanvulling op het van de oorlog gespaard gebleven aantal etablissementen.

Maar, precies als in de eerste aflevering van dit relaas, maar toch…

… het was niet te ontkennen, dat er tussen 1895 en pakweg 1965 maar liefst ruim honderd café’s in Venlo hun deur sloten. De bekende Venlose kroniekschrijver – hij was tevens ambtenaar van de burgerlijke stand – Karel Haanen putte uit zijn formidabel geheugen bij de opsomming van de café’s, die aan het kroegverkeer waren onttrokken in voornoemde tachtig jaar. En, merkte hij zelf daarbij op, daarbij waren  de mutaties in de buitengebieden nog buiten beschouwing gelaten, zoals de horeca in ’t Ven, aan de Herungerweg, Stalberg, Maagdenberg, enzovoorts. Haanen kwam tot 105 kroegen, die gesloten waren. Zijn op de dag van vandaag de Parade, Markt, Oude Markt en Kwartelenmarkt horeca-hotspots, opvallend dat voorheen de meeste kroegen waren te vinden in de Vleeschstraat  en Kaldenkerkerweg; respectievelijk zeven en acht. 

Haanen schreef dat er allich laezers van ôs daagblaad zién, die twiéfele aan det getal 100. Ik zal daorum probere det getal waor te make. In gedachte bin ik straot veur straot naogegaon. Ut is dus puur geheugewerk, zoëdet ik waal heej of dao ein bietje fout bin. Volledig bin ik in gén geval. Aldus verontschuldigde zich de chroniquer bij voorbaat.  

Uit het overzicht van Haanen blijkt overduidelijk hoe het centrum van het oude Venlo en de aangrenzende straten zelfs nog na het slechten van de stadsmuur en van de vier prachtige stadspoorten bezaaid was met cafés, herbergen, enkele hotels en andere lokaliteiten. Bijzonder waardevol zijn de toevoegingen in het overzicht van wat er voor de opgedoekte etablissementen in de plaats was gekomen en het soms vermelden van saillante details. Bijvoorbeeld over het café van Thei Pubben aan de Markt. De kroegbaas was vaak een van de eersten die kennis maakte met een boreling, die op het stadhuis moest worden getoond om in de burgerlijke stand te worden opgenomen. Haanen: Thei Pubben, dae doëzende kiere as getuge haet gefungaerd beej de aangifte van ein nie kiendje. Daar had papa niet aan gedacht, een getuige, of Thei na de borrel even mee wilde gaan. Of aan de Klaasstraat. In pand Linders (fotograaf?) waas umstreeks 1902 korten tiëd ein café, met ierste petatte-friteszaak, gevestigd; kastelein waas – hoe kan het anders? einen Belg.

Het aantal uitgaansmogelijkheden is de laatste decennia weer flink toegenomen. Veel nieuwkomers hebben zich een vaste stek verworven in de Venlose uitgaanswereld. 

Reageren? Stuur Albert Lamberts een e-mail: albertlamberts@home.nl

donderdag 24 april 2025

De Halte XXL van woensdag 23 april 2025 - Nieuwe Joodse Begraafplaats

- door Sef Derkx -

Vandaag staat een bijzondere expeditie op het programma, waarvoor we  naar bushalte Pelikaanstraat zijn gereisd. We gaan naar de Nieuwe Joodse Begraafplaats aan het Beatrixpark. Wie als nabestaande hier het graf van een familielid wil bezoeken, heeft een horde te nemen. De begraafplaats is namelijk altijd gesloten, niet alleen na zonsondergang. Het heeft slechts ten dele met zielenrust van doen. Joodse begraafplaatsen moeten het soms ontgelden. De gegronde vrees voor vernieling en ontwijding is de reden dat in Venlo een ketting met slot door het hek is gehaald. Grafschennis, je houdt het niet voor mogelijk. De angst ervoor is echter reëel.

Bij de gemeentelijke Buitendienst aan het einde van de Hulsterweg leen je de sleutel van het slot, waarmee je de begraafplaats kunt openen. Die breng je natuurlijk ook terug. We prijzen ons gelukkig dat Heleen en Gerrit van der Vorst op deze morgen de sleutel al hebben opgehaald. Beiden onderzoeken al jarenlang de joodse geschiedenis van Venlo en publiceren erover. Ze maken zich sterk voor het onderhoud van deze historisch buitengewoon interessante plek. De eerste begraafplaats van het joodse kerkgenootschap van Venlo lag aan het Broekhofpad en was vanaf 1820 in gebruik. Niet ver ervandaan, aan de Ganzenstraat, wordt in 1887 een nieuwe begraafplaats aangelegd. 

De eerste teraardebestelling vindt in dat jaar plaats. Een jaar later is er een openbare aanbesteding voor ‘het bouwen van een muur, ter omheining der Israëlitische begraafplaats’. De gemeenteraad verstrekt een subsidie van tweehonderd gulden. Voor de Joodse gemeenschap was een eigen begraafplaats van groot belang. Doden moesten begraven worden op een gewijde plek. De begraafplaatsen waren gesitueerd buiten de bebouwde kom. Overledenen werden gekleed in een wit katoenen gewaad, in een onbewerkte houten kist gelegd en bestrooid met wat aarde uit Israël. 

Voor joodse graven geldt eeuwige grafrust, ruimen is strikt verboden. Wanneer er geen plaats meer is op een begraafplaats, zijn er twee mogelijkheden. Een uitbreiding op nieuwe grond of het bestaande perceel ophogen, zodat in de ophoging nieuwe graven kunnen worden gedolven zonder dat de oude geroerd worden. De grafstenen in Venlo hebben teksten en jaartallen in het Hebreeuws en Nederlands. Sommige zijn nauwelijks leesbaar. Ze zijn in de loop van de jaren verweerd. Maar op de website Het Stenen Archief staan foto’s van alle grafmonumenten, met de namen van leden van Joodse families die generatieslang in Venlo woonden. 

We leggen steentjes bij de graven van Emanuel Maisonpierre en Helene Compris. Ze waren ondergedoken in Sevenum en daar begin september 1944 gearresteerd. Het echtpaar is enkele dagenlater vermoord bij de Venkoelen. In de voorstelling ... Eindelijk vrij! wordt ter nagedachtenis aan beiden stilgestaan bij hun levenseinde.  


Reageren? Stuur Sef Derkx een email: floddergats@xs4all.nl.  

donderdag 17 april 2025

Impressies uit Venlo in het najaar van 1944

Op 25 september 1944 verscheen in Maastricht, kort na de bevrijding van de stad, het eerste nummer van Veritas. Volgens de statuten was de doelstelling van het blad ‘het verdedigen en verspreiden van katholieke beginselen op alle gebieden en meer in het bijzonder de bevordering eener principieel juiste voorlichting in Nederlandschen zin van de Limburgsche bevolking'.

Een interessant artikel lezen we in de uitgave van 20 januari 1945. Het is een vraaggesprek met een verder onbekende Maastrichtse jongeman, die ruim een maand eerder Venlo is ontvlucht.

De sfeer in de stad is treffend weergegeven. De impressies zijn van hulp geweest bij het vinden van een toon voor de theatervoorstelling Eindelijk vrij! Grensstreek in oorlogstijd, die op zaterdag 26 april a.s. in première gaat. Voor tickets ga naar: Kaarten.

Op 7 December ontsnapte een Maastrichtsche jongen uit het nog steeds bezette Venlo met een sensationeelen zwemtocht over de hooge Maas, en ren dwars door een Duitsch mijnenveld de Engelsche bevrijders tegemoet. Thans, na een lahg oponthoud in de geallieerde linies, is hij in de ouderlijke woning teruggekeerd. Daar heeft hij ons verteld van zijn wedervaren in Venlo, waarbeen hij om veilig te zijn voor de Duitschers was ondergedoken.

Het was een triest verhaal van ontbering en folterende onzekerheid, een opsomming van Duitsche terreurdaden, een overzicht van verwoesting en oorlogsleed, dat de Venlosche bevolking ondergaat, al sinds maanden van verscherpte bewaking der Duitsche bezettende militairen, die geen man op straat dulden die de huizen binnendringen en doorzoeken op slavenjacht voor den dwangarbeid aan Duitsche versterkingen rond de stad. De jonge Maastrichtenaar, die in de eerste week van December ontsnapte, weet natuurlijk niet hoe thans het stad-beeld verwrongen en verwoest is, maar in de tweede helft van November reeds was de Venlosche binnenstad een troosteloze ruïne.

Het huizencomplex, zich uitstrekkende van de brug langs de Kerkstraat naar de Parade, van de Parade over de Nassaustraat naar de Markt en vandaar naar de Maas vormt één puinhoop, waartusschen slechts enkele huizen en muren nog overeind staan.

De Venlosche kerken, behalve de H. Hartkerk aan den Veldenschenweg - en ook daarvan is het lot onzeker, nu de strijd om Venlo zich tot deze streek heeft uitgebreid - zijn er niet meer of zoodanig beschadigd, dat ze slechts afgebroken kunnen worden: de St Martinuskerk en de Klaaskerk zijn heelemaal uitgebrand, de Paterskerk aan de Beekstraat weggebombardeerd.

Het Venlosche raadhuis, het, stationsgebouw, het zakenpand van V. en D. bijv., hoewel ernstig beschadigd, stonden er nog ln begin December. Maar.... Venlo ligt nog steeds onder het artillerievuur!...

De bevolking leeft er een leven van ontbering in kelders en schuilgelegenheden: gas kent men er sinds begin September niet meer, sedert de verbinding met Zuldlimburg was afgesneden. De verlening van electriciteit en water geschiedde aanvankelijk van Duitschland, maar de lichttoevoer verminderde door de vernietiging der leidingen in het moordend granaatvuur van week tot week, van dag tot dag. Kolen waren er nog wat in de openplaatsen van het station, waar geen trein meer rijdt en geen locomotief nog op stoom komt: over het van granaten doorscheurde emplacement slopen vaak Venlonaren, omzichtig rondspeurende teneinde de enkele Duitsche militaire wachten te ontgaan, naar de kolenhoopen om wat brandstof in een zakje weg te halen.

De grootste ellende vormden de razzia's, die de Duitschers meedoogenloos en onverwacht in Venlo ondernamen om mannen en jongens weg te sleepen naar de Duitsche oorlogsindustrie of voor den aanleg van tankgrachten rond de stad.

Dan was de stad plotseling als uitgestorven; geen man, geen vrouw, geen jongen of meisje vertoonde zich op straat. Enkele dagen lang duurde het dan, voordat men zich weer eens naar buiten waagde, naar den buitenrand der stad, naar Schandelo, om daar op een boerderij wat melk voor de zuigeling of wat groenten los te krijgen.

Want het officieele rantsoen van een broodje per week, dat mren soms wel eens na uren wachten bij een der weinig overgebleven bakkers kreeg, was precies even te veel om van honger om te komen; maar de Venlosche dlstributiedienst, welke ln de Pope-fabriek neg wat werkt, had niets anders ter beschikking dan dit karige rantsoen.

Melk, vet, boter, koloniale waren enz. zijn sedert maanden in Venlo niet meer verkrijgbaar; de zwarthandel heeft hier zelfs geen kans meer, want de weinige particulieren die nog een klein beetje voorraad voor de Duitschen roovers hadden weten te verbergen, geven voor geen geld ter wereld daarvan iets af. Het sterftecijfer, vooral onder de zuigelingen is heel hoog, maar er is geen overzicht. Begrafenissen kunnen niet plaats vinden. Niemand werkt, geen fabriek, geen kantoor, geen ambtenaar.

leder leeft er zijn eigen leven. Is slechts bedacht op het behoud van zich en de zijnen en ziet en hoort alleen wat in eigen kring gebeurt. In één opzicht stemmen de menschen echter overeen, n.l. in de hoop op een spoedige bevrijding. Een verlangen, dat gevoed werd door geruchten en berichten over den voortgang van den strijd door België en in Nederland. En niettegenstaande alle teleurstelling over het vastliggen der frontlijn blijft de hoop op die bevrijding als een lichtende lijn aan den donkeren einder van de Duitsche bezetting.

Wel heel sterk spreekt die verlangende hoop uit het dagboek van den jongen Maastrichtenaar, die uit Venlo ontsnapte, en die - van dag tot dag bijna - de gebeurtenissen, belevenissen, wenschen en verlangens opteekende in sobere, onopgesmukte zinnen en woorden:

Begin September spreken de opgevangen berichten en geruchten over den geallieerden opmarsch elkaar tegen. Maar dan worden de aanteekeningen feitelijker.

14 September. Op het Venlosche vliegveld gaat alles de lucht in!...... Maastricht is vandaag bevrijd, maar naar men zegt heerscht er hongersnood (!)

17 September. Weinig mannen gaven gevolg aan den Duitschen oproep om te komen werken. Maar er verscheen een plakkaat, dat als er niet minstens 2000 kwamen, tien gijzelaars op de Markt zouden doodgeschoten worden. En verdomme ,oude taaie" zingend, trok alles met de schop naar buiten!......

29 September, 't Schieten komt al naderbij. Ze zouden Meijel. Helden, Venray en Horst al hebben. Wanneer zijn wij aan de beurt?......

12 October. Onraad! Duitschers hebben den Straelschen weg afgezet en zijn huiszoekingen aan het doen. Ons klein meiske speelde op straat en een SS-er ondervroeg het argelooze kind. „Ist dein Papa zu hause?" Gelukkig stelde hij thuis geen nauwkeurig onderzoek in. Dan komen herhaaldelijk dagaanteekeningen over Engelsche aanvallen op de bruggen.

6 October. 't Eten wordt mager hoor! Vanmorgen één snee droog brood, van avond twee!......

3 November. Vandaag dreunden de ruiten, zoo kort bij was het schieten

Wanneer zouden ze hier zijn? Dinsdagnacht reden er Duitsche tanks over de brug en ze mieterden er door heen. Liggen nu in de Maas.

In October en November maakt het dagboek voortdurend melding van luchtaanvallen der Tommies. en van geruchten over het snel doordringen der geallieerden naar Venlo.

17 November. Eindelijk is het zoover: ze zijn op komst, 't Staat vast: Baexem is gevalien. De Tommies zijn nog 3 K.M. van Roermond.

19 November. De kerktoren van Blerick is kapotgeschoten.

21 November. Schrik niet. De Tommies zitten in Baarlo. Of ze in Blerick zitten, weet ik niet, maar de mitrailleurs kun je hooren knetteren. De Duitsche gaarkeuken is weg en Kaldenkirchen is al ontruimd.

24 November. Het 2e Britsche leger heeft de brug bij Venlo over de Maas bereikt Maar nu er over!?

't Bleef wachten en hopen voor de heele Venlosche bevolking. Maar de oorlogsmachine laat zich met wenschen en verlangens niet dwingen. Toen in de eerste dagen van December onze Maastrichtenaar zijn sensationeelen ontsnappingstocht over de Maas ondernam liet hii een geteisterde, zwaar beproefde stad achter. Maar hoe wreed de oorlog ook verder zal beuken op Venlo, haar bewoners blijven een ongeschokt vertrouwen stellen in de bevrijding.

Moge deze spoedig komen voor Venlo. . . voor het geheele bezette deel van Limburg..... voor overig Nederland.