- door Hay Swinkels -
Over
de ontstaansgeschiedenis van het kapelke van Genue is heel wat geschreven. We
weten dat een aantal ‘vrome en godsvruchtige zielen’ in 1410 geldelijke
middelen bijeen hadden gebracht en daarmee een huis met erf en enige percelen bouwland
kochten in gen Oode (Oode is een verhoogde plaats in een moerassige omgeving) en
daar samenwoonden, ieder afzonderlijk in een hofje. Na enkele jaren kwam de
aandrang tot het eigenlijke kloosterleven. Ze kregen toestemming van de
bisschop van Luik, Jehannes van Hinsber, onder wiens diocees Venlo toen ressorteerde
en met instemming van de toenmalige pastoor van de stad, Wilhelmus Egghartingen
om een klooster met kapel te bouwen, Mariëndael genoemd, dat ze in 1423
betrokken.
Nu
rijst de vraag, waarom is op deze plaats een klooster ontstaan. Puur toeval
omdat in 1410 een hoeve op die rustige, afgelegen plaats te koop was? Weliswaar
afgelegen, maar toch ook in die tijd goed bereikbaar, via een pad langs de
Maas. Of ligt hier misschien een link naar een verder verleden? Is het kapelke
en het klooster Mariëndael niet toevallig hier gevestigd, maar als gevolg van
de kerstening, de bekering tot het christendom in onze streken?
Aanleiding
tot deze gedachte is een akte uit het archief van het Kruisherenklooster:
Den
heilige boeme
In ’t jair uns Heren
dusent vierhonderd sess ind tachtentich op sunte Remeysavond (30 september
1486)
Peter Wegge, richter,
Jan van Vogelsanck en Gerat van Ruwele, schepenen te Venlo, verklaren dat Kerstken
van Schelberg, prior en Jacob van Neer, procurator van het Kruisherenklooster,
met Jan van Stalbergen de oude net toestemming
van zijn kinderen heer Lambracht van Stalbergen, priester, Jan van Stalbergen
en Grieten, Hendrick, Thijs en Lenert van Stalbergen, twee percelen akkerland
opten wilden velden hebben geruild tegen een perceel tegenover den heilige
boeme bij Genooi.
(origineel op perkament, het zegel van Peter
Wegge, richter, is verdwenen)
Opmerkelijk
is de benaming van het perceel ‘tegenover den heilige boeme’, gelegen in
Genooi, ook al is de ligging niet precies aangeduid.
Ook
uit de stukken van de Annunciaten waartoe de kloosterorde later overging, komt
deze benaming voor in een akte uit 1485:
Akte van overdracht
voor richter en schepenen van Venlo van een perceel grond, gelegen bij de
‘Heiligen Boeme’ door Johan Hahen
Lysbeth zijn echtgenote, wonend te Horst, welk goed is bestemd als bruidschat
voor hun dochter Gertrude, religieuze in het klooster.
Nu
is het niet aannemelijk dat een religieuze orde een boom als heilig benoemd zal
hebben, dit past absoluut niet in de Christelijke traditie. Veel aannemelijker
is dat deze naam al langer bestond en dat zou kunnen duiden op een Germaanse
afkomst, een heilige eik.
Mewenvenne
Een
ander opmerkelijk gegeven is dat er in de aktes van het archief van zowel het
Kruisherenklooster als Klooster Transcedron heel vaak een stuk land verkocht of
geruild is bij het Mewenvenne in Genooi. In de eerste decennia van het klooster
was de aanwas van kloosterlingen groot. Zoals uit de laatst aangehaalde akte
blijkt, moesten de kloosterlingen een bruidschat meenemen en dat gebeurde vaak
in de vorm van een stuk land. Volgens de akte van 1498 moet het Mewenvenne naast het erf van het klooster Genooi gelegen
hebben:
In den jair onss
Heren dusent vyrhondert acht ind tnegentich op sente Remeysaevent des hielgen
busschops (30 september 1498):
Peter Wegge, richter,
Thijs van Rueremunde en Arnt Dalen, schepenen te Venlo, verklaren dat Henrick
Keespennynck en Baitz aan Jaboc van Ner,
procurator van het Kruisherenklooster, een grondrente van twee Rijne gulden ten
laste van een kamp inden Mewen Venne naast het erf van het klooster Genooi
heeft overgedragen.
(origineel
op perkament, het zegel van Thijs van Ruermunde is verdwenen)
Tranchotkaart
Op
een Tranchotkaart, tussen 1803 en 1820 vervaardigd o.l.v Jean Joseph van dit gebied, wordt de
velden aan de Maaskant van het Kapelke van Genooi aangeduid met ‘Baume Genoij’.
Moeilijk
is te achterhalen of deze benaming voortkomt uit het eerder aangehaalde perceel
‘tegenover den heilige boeme’. Ook een Etymologische woordenboek biedt geen
uitkomst. Vanaf 1200 wordt boom zowel als boeme als baume geschreven. Je zou
ook kunnen denken aan beemd, een weiland of akker, maar ook hier is geen overeenkomst.
Wel kun je stellen dat er tot 1800 weinig structureels in het landschap is
veranderd en ook veel oude benamingen dan nog gelden, soms in een iets
veranderde vorm. Maar op deze Tranchotkaart is niets te vinden van een ven,
‘het Mewevenne’.
Ten
tijde van de stichting van het klooster was Genooi een moerassig gebied. In de
loop der eeuwen is dit, o.a. door turfsteken verder ontgonnen. Het zou kunnen
zijn dat dit ven verdwenen is.
Wel
is het klooster en na de verwoesting de herbouwde kapel omsloten geweest met
een gracht.
De
kerstening
Nadat
Clovis, koning van de Franken zich in 496 liet dopen, begon de kerstening van
de Nederlanden en vooral in het midden van de 7de eeuw nam de
missionering van het christendom in betekenis toe. In de eerst helft van de 8ste
eeuw begint de evangelieverkondiging in het midden en noorden van het Limburgse
gebied door de missionarissen Amandus, Willibrord, Wiro, Plechelmus en Odger.
De heilige Amandus, bisschop van Tongeren, verkondigde het geloof aan de
rechteroever van de Maas. In Herungen, net over de grens, vindt men nog het St.
Amandusputje, nu kapel, een bron waarin deze bisschop de heidenen gedoopt zou
hebben.
De
Martinuskerk in Tegelen werd in 720 door de H. Plechelmus gesticht en was de
vroegste kerk in de buurt, eerder dan de Martinuskerk in Venlo.
De
Willibrorduskapel te Geijsteren
Een
voorbeeld van die kerstening is te vinden in Geijsteren. Hier ligt de Sint Willibrorduskapel
op landgoed Geijsteren.
De kapel dateert ongeveer uit de 16e eeuw,
maar de plaats was al lang voor de bouw een bedevaartsoord. Naast de kapel
bevindt zich een eeuwenoude waterput, die van oudsher bekendstaat als een
heilige bron. In 1948 is de put en de omgeving archeologisch onderzocht. De put
bleek gebouwd te zijn in een oude veenpoel met een diameter van 12 meter.
Hierin ontdekte men verbrandingsresten van offerdieren als herten en
everzwijnen. Op een zeker moment heeft men de veenpoel aan drie zijden (westen,
noorden en oosten) omgeven door een gracht van ongeveer drie meter breed en 90
centimeter diep. In de 14e eeuw lag deze nog open, maar later stoof
eerst de gracht en daarna de poel dicht. Daarna heeft men een ellipsvormige
aarden wal van een meter hoog en 75 breed aangelegd, die aan de zuidzijde open
was. De wal omvatte een gebied van 6 x18 meter. Ook de ringwal raakte ondergestoven
en werd er een kapel gebouwd. Hier werd
vroeger de Germaanse god Donar vereerd. Vroeger trouwden hier de aanzienlijken
op de dag van Donar. Het schuttersgilde uit Geijsteren viert zijn feestdagen
nog steeds op een donderdag.
De
overgang
Uit
de datering blijkt al, dat die kerstening langzaam verliep. In oude geschiedenisboeken
wordt vaak verteld dat de heilige eiken omgekapt werden en andere
heiligenplaatsen van de Germanen vernield werden.
Dat
dit niet in goede aarde viel bij de plaatselijke bevolking, blijkt wel uit de
moord op Bonifatius in 754 te Dokkum. Toch zullen de meeste missionarissen
beseft hebben, dat die ommekeer in geloof niet in een korte tijd kon.
Langzaamaan zal het katholieke geloof de oude rites en gebruiken hebben omgezet
in christelijke. Zo werd het Germaanse Midwinter (zonnewende)feest op het einde
van het jaar vervangen door de geboorte van Jezus. De populaire godin Freya, godin
van de vruchtbaarheid, waarnaar de vrijdag is genoemd, moest plaats maken voor
Maria. In de eeuwenoude bronnen, die als offerplaats dienden, werden nu mensen
gedoopt. Heilzaam water dat later in de kerken wijwater werd genoemd.
Heel
veel katholieke feestdagen zijn gebaseerd op Germaanse, Keltische feestdagen. Toch
zijn er nog veel Germaanse rituelen tot op de dag van vandaag blijven bestaan,
weliswaar in een iets veranderde vorm. Het vuurwerk bij oud en nieuw is terug
te voeren op het joelfeest, waarbij met zoveel mogelijk geluid de boze geesten
op het einde van het Midwinterfeest
verjaagd moesten worden. Dit feest, ook wel het ‘tijdperk van de Twaalf
Nachten’ genoemd, had plaats in het laatst van december en het begin van
januari. Op veel kerkpleinen, ook voor de Martinuskerk in Venlo, staat nog een
lindeboom.
Bij
naderend onheil klopte men dit vroeger af op een lindeboom. We kennen nog
steeds de uitdrukking: “ Ik heb gelukkig nog nooit… afkloppen:…” Waarschijnlijk
heeft men oude rites bewust bij het nieuwe geloof laten bestaan.
Zo is het voor te stellen, dat, als er hier in
Genooi een ven, een Germaanse offerplaats met een heilige eik is geweest, juist
dit de plaats was om er een Christelijk klooster te vestigen.
Conclusie
De
hier aangedragen ‘bewijzen’ zijn waarschijnlijk te dun om te kunnen stellen dat
het klooster Mariëndael en het kapelke van Genue op een Germaanse offerplaats
is gebouwd. Waarschijnlijk zal er ook nooit een overtuigend bewijs gevonden
worden, daarvoor is het te lang geleden. Maar gezien de aangehaalde feiten,
behoort het wel tot de mogelijkheden. Een interessante gedachte!
Reageren? Stuur Hay
Swinkels een e-mail: hay.swinkels@ziggo.nl.