In 2010 publiceerde onze gewaardeerde collega-blogger Willem Kurstjens de verhalenbundel Pannenkletsers. Het boek bevat elf fictieve verhalen over inwoners van Tegelen in de eerste helft van de vorige eeuw. Sommige verhalen gaan terug op ware episodes uit de geschiedenis.
In zo'n geval was feit inspiratie voor de schrijver voor fictie. In aanloop naar de Hondsdagen zullen we enkele verhalen uit Pannenkletsers als Floddergatsblogs plaatsen. We presenteren vandaag de aflevering De Ontheemde.
Ze
had haar man leren kennen aan het einde van de oorlog, toen hij met zijn
ouders, broers en zussen over de grens kwam aanlopen. Ze woonden in een
Nederlandse stad die geëvacueerd moest worden toen de geallieerden haar
omsingelden. Alleen door over de grens te vluchten konden ze het beleg
overleven. Over Duits gebied liepen ze in drie dagen honderdtwintig kilometer
naar het noorden en staken daar de grens weer over naar Nederlands grondgebied.
Ze waren niet de enigen, maar reisden in konvooi met tientallen andere gezinnen
en voerden paarden, wagens, bolderkarren en fietsen met zich mee. In het stadje
waar ze aankwamen, werden ze verdeeld over de mensen die daar woonden, de
landverraders uitgezonderd.
Zo leerden ze elkaar kennen: zij was twintig en de dochter van een fabrieksarbeider en hij negentien en de zoon van een gemeentearbeider. Ze waren dol op elkaar en staken dat niet onder stoelen of banken. Een half jaar later trouwden ze en ging zij met hem mee naar de stad waar hij woonde. Daar begon het gedonder. Ze werd verteerd door heimwee. Overal om haar heen sprak men dialect. Ze kon er amper iets van verstaan en niemand deed moeite om Nederlands met haar te praten, behalve de vroedvrouw die haar hielp haar eerste kind op de wereld te brengen, de pastoor die het doopte en de huisarts die geregeld poolshoogte kwam nemen. Als ze een poging waagde dialect te spreken, keek men haar aan alsof ze gek was geworden en lachte men haar uit. Daarop zei ze maar niets meer.
Terwijl haar man ging werken, bleef zij thuis. Ze hadden geen radio, televisie of telefoon. Al het geld dat ze verdienden, ging op aan de huur en het huishouden. Met haar schoonfamilie had ze amper contact. Haar schoonmoeder en zij lagen elkaar niet en haar schoonzusjes waren nog te jong.
Gelukkig had ze een goede man die begrip voor haar situatie had en hij probeerde haar met andere vrouwen in contact te brengen. Zo kwam ze bij de RK Jonge Huisvrouwen terecht, maar ook daar sprak men alleen maar dialect, net als bij de Mariacongregatie. Langzaam maar zeker begon ze het te verstaan, maar zo vrij als ze zich voelde met de meisjes en vrouwen in haar dorp, waar men ook dialect sprak, voelde ze zich hier nooit. Ze voelde zich opgesloten in huis en in zichzelf.
Het ergste was het altijd als ze doordeweeks alleen thuis was en zichzelf een pauze toestond in haar huishoudelijk werk. Nog maar amper zat met een kop thee of koffie aan tafel of ze hoorde de klok tikken. Niet de klok in de voorkamer, maar de Friese staartklok van haar ouders in de hoek van hun huiskamer thuis. Op slag van tienen kwam daar de buurvrouw binnen om een praatje te maken, een kwartier later weer een andere en om half elf de derde. Ze kletsten er vrolijk op los en de tijd vloog. Soms kwam ook haar oma van moederskant nog langs of een tante en dan werd het nog gezelliger. Hetzelfde ritueel herhaalde zich ’s middags om half vier, maar dan met haar jongere broers en zussen die uit school kwamen. Ook die hokten om haar moeder heen en praatten en lachten onbekommerd.
Het hoogtepunt van de week was woensdag. Dan kwam de post met een brief, die ze op zondag met het hele gezin voor haar hadden geschreven, en de stadskrant, die toen nog maar vier pagina’s dik was. Als eerste rook ze aan de krant, die de geur van de sigaar van haar vader had. Dan sprongen haar de tranen in de ogen. Daarna las ze de brief, die haar tranen deden stromen. De woensdagmorgen luchtte haar op en ze kon niet wachten totdat haar man thuiskwam om met hem de liefde te bedrijven.
Maar als hij de volgende dag weer naar zijn werk ging, was ze weer terneergeslagen en dat bleef de rest van de week zo. Pas op de woensdag sprong haar hart weer op, als een zeilboot die opeens de wind in de zeilen krijgt.
Toen werd haar moeder ziek. Ze kwam met longontsteking in bed te liggen en wilde maar niet beter worden. Gelukkig had ze nog meer dochters, die haar verzorgden, maar de informatiestroom uit het stadje droogde op en de woensdagen waren niet meer wat ze geweest waren. De heimwee werd erger en sloeg haar op haar hart. Ze kon niet meer slapen en was doodmoe als ze ’s morgens opstond. Ze liet het vuur onder de pannen branden, waardoor het eten aanbrandde, en de was met regen buiten hangen, zodat die niet goed droogde. Ook verwaarloosde ze de zorg voor haar kinderen en de vrijpartijen met haar man, die haar enige bron van troost was, liepen op niets uit.
Steeds meer speelde zich alles in haar hoofd af.
Op een dag werd ze door een buurvrouw gezien terwijl ze midden op straat op een putdeksel stond. Kennelijk had ze zich onbespied gewaand, want ze schrok toen de buurvrouw haar aansprak.
‘Elsie, wat doe je daar?’
Ze sprong van de putdeksel af en rende zonder iets te zeggen naar huis. De buurvrouw vertelde het aan haar man, die op zijn beurt haar man opzocht. Samen gingen ze naar de putdeksel kijken.
‘De Planeet,’ lazen ze.
Elsie’s man schrok.
‘Dat is de naam van het bedrijf waar haar vader werkt.’
Zijn ogen liepen vol tranen en hij ging naar huis, waar hij haar zei dat hij besloten had dat ze zouden gaan verhuizen naar het stadje waar ze vandaan kwam. Hij zou daar werk gaan zoeken in een fabriek, bij De Planeet als het kon.