- door Sef Derkx -
December 1944, Kerstmis nadert. Over Venlo en Blerick ligt een sluier van ontzetting, van doodsangst, van rouw. Rauwe rouw, zonder mededogen. Afgrondelijke gevoelens vechten om voorrang.
In een schriftje tekent Joop Franssen zijn herinneringen op aan het meest beangstigende bombardement. Het is dat van zondag 5 november 1944: ‘Het liep tegen 4 uur in de middag. Het uur van de bommen; steeds kwamen ze tegen 4-5 uur. Toen ik ging kijken staarden mijn bruine kijkers enige formaties geallieerde bommenwerpers aan. Het beeld was ondanks zijn verschrikkingen vertrouwd geworden.’ Vanuit ’t Ven waar hij is, ziet Joop de bommen neerkomen op de binnenstad. Van een vrouw hoort hij, dat bij de winkel van Geerlings brand is ontstaan en dat de Klaaskerk in puin ligt.
‘Dit
bombardement was ’t begin geweest van de meest lugubere avond in Venlo: zo
begon De Brand van Venlo. Toen we bij
het invallen van de avond naar de Straelseweg liepen, zagen we achter de
Martinustoren ’n rode gloed. Er stond die avond ’n flinke westerstorm, zodat ’t
voor de vlammen kinderspel was om hun vurige klauwen uit te slaan. Het geraamte
van de Klaaskerk vloog in brand. Het zustersklooster en de Montessorischool
vlogen in brand. Het broederklooster en de school vlogen in brand en tenslotte
ging onze prachtige statige oude Martinuskerk eraan. De toren veranderde in een
grote luguber uitziende fakkel.’ De stadsbrand werd na uren bedwongen door
brandweerlieden, geholpen door een plotse stortregen.
Tekeningen Fons Verstraeten, 5 november 1944 (collectie Gemeentearchief Venlo)
Op zondag 19 november 1944 vindt de laatste luchtaanval plaats. Door de bombardementen zijn de bruggen weliswaar beschadigd, maar nog steeds in bruikbare staat. Uiteindelijk blazen de Duitsers ze zes dagen later zelf op tijdens hun aftocht. Het is het voorspel van de bevrijding van Blerick.
Perfect battle of Blerick, 3 december 1944 (collectie Imperial War Museum Londen)
Vanaf vijf uur in de morgen van zondag 3 december 1944 wordt een dodelijk tapijt van granaten over Blerick gelegd. Er lijkt geen einde aan te komen, geen huis blijft onbeschadigd. Via verschillende invalswegen rukken pantservoertuigen en infanteristen op. Huis na huis wordt door de geallieerden doorzocht, omstreeks vier uur ’s middags is Blerick bevrijd. ‘The perfect battle of Blerick’ komt ten einde, maar de bevolking blijft in de schuilkelders, want de beschietingen van de Duitsers vanuit Venlo houden aan.
De gebeurtenissen van die gedenkwaardige dag staan Johanna van der Lugt-Paulusma in het geheugen gegrift. Ze was indertijd een meisje van zestien jaar en woonde met haar ouders, een broertje van veertien en een zevenjarig Joods onderduikertje, Max Horwitz, in de Pepijnstraat. Ze schreef er zeventig jaar later het volgende over: ‘In de nacht van 2 op 3 december 1944, we sliepen in de kelder, werden we opgeschrikt door een hels kanonvuur dat doorging tot elf uur in de ochtend. Toen werd het doodstil. Na enige tijd durfde mijn vader naar boven te gaan. Door een spleet zag hij dat er vreemde soldaten aan de overkant van de straat liepen. Hij deed voorzichtig de deur open en zwaaide met een wit laken. Ondertussen waren wij ook tevoorschijn gekomen. We konden onze ogen niet geloven. Wij juichten en huilden van blijdschap. Vader ging op straat appels uitdelen, maar een officier zei dat we voor onze eigen veiligheid terug moesten naar de kelder.”
Het
gezin Paulusma bleef nog enkele dagen in Blerick en kreeg vaak bevrijders over
de vloer. “Ze kwamen zich bij ons scheren. We hadden namelijk warm water, omdat
we ons fornuis weer konden stoken. Na enkele dagen moesten we uit Blerick weg,
omdat het er te gevaarlijk was. We liepen naar Sevenum, naar de boerderij waar
een van mijn andere broers ondergedoken had gezeten. Het was een tocht van drie
uur. Na de bevrijding van Venlo, op 1 maart 1945, zijn we teruggegaan naar
Blerick. Ons Joods onderduikertje Max is in 1998 vanuit Israël naar Nederland
gekomen om mijn ouders postuum te eren met de Yad Vashem onderscheiding.’
In de laatste jaren van de oorlog is Kees Kokke de gemeentearchivaris van Venlo. In 1943 wordt hij benoemd door burgemeester Jo Zanders, met wie hij goede contacten onderhoudt. Als zijn rechterhand is Kokke op de hoogte van de gesprekken tussen Zanders en de Duitse bezetter. Wat hij hoort, noteert hij in een dagboek, dat een beeld geeft van de gebeurtenissen in Venlo en Blerick. Op maandag 4 december 1944, schrijft hij dat Blerick is gevallen. De Duitsers zijn verslagen en over de Maas gevlucht: ‘Ben om 9 uur de stad ingegaan en heb de zaak bekeken. Geen straat is zonder treffers gebleven. Vooral het gedeelte van de stad langs de Maasoever heeft schade geleden. Vannacht zijn tussen 3 en 6 uur bij de Pope-fabriek kleine troepjes Duitsers komen binnendruppelen. Zij waren zeer onderkomen en neerslachtig. Sommigen druipnat. Ze waren in de nacht uit Blerick ontvlucht en per stormboot onder dekking van artillerievuur de Maas overgestoken. De hele troep was verder erg neerslachtig. Hoopten maar, dat ze gauw Urlaub kregen om met Kerstmis thuis te kunnen zijn. Volgens de meesten kon de oorlog niet lang meer duren.’
De hoop dat de oorlog spoedig afgelopen zou zijn, koesterden veel Venlonaren. Het was het een kwestie van dagen, echt niet langer. Kinderen die nog in Sinterklaas geloofden, kregen te horen dat de Goedheiligman met zijn Pieten en de bevrijders weldra de Maas over zouden steken. Halsreikend werd ernaar uitgekeken, de hartjes klopten vol verwachting, maar de kindervriend verscheen niet in Venlo. Dus ook niet zijn gevolg dat de bevrijding zou brengen. Bezocht Sinterklaas in die verschrikkelijke dagen nergens kinderen?
Bij de paters trappisten op Ühlingsheide zijn in de weken ervoor honderden vluchtelingen uit Venlo opgenomen. Op 5 december slaan rond het klooster overal granaten in. Ülingsheide trilt op de grondvesten. Niemand waagt zich nog uit de veilige kelders. Maar opeens, als bij een wonder, verschijnen in de kelders vol angstige evacués Sint-Nicolaas en twee zwarte pieten. Ze moeten zich verontschuldigen, want cadeaus hebben ze niet mee kunnen nemen vanuit Spanje. Maar ze zijn toch gekomen en er is een speciale versie van het lied Zie de maan schijnt door de bomen.
Zie de dag is weer gekomen
De
blijde dag van Sint-Nicolaas
De
granaten fluiten door de bomen
Schrikken
door hun hels geraas.
Sint-Nicolaas,
o heilig man
Helpt
u arme kinderen dan (2x).
En nu zitten we hele dagen
In
de kelder op het stro
Heel
geen pretje voor de blagen
Want
het steekt en prikkelt zo.
Sinterklaas
geef ons de vrede
Daar
verlangt een ieder naar
Zie
naar onze arme stede
Geen
steentje staat meer op elkaar.
Begin
december 1944, Kerstmis naderde.
De Maas is frontlinie, Blerick bevrijd en Venlo bezet. De geallieerden brengen de bevolking van Blerick naar veiliger oorden als Weert en Eindhoven. Op zaterdag 9 december wordt het stadsgedeelte tussen Maas en de spoorlijn Venlo-Roermond Sperrgebiet. De bewoners krijgen ’s morgens de aanzegging dat ze voor drie uur in de middag hun huizen verlaten moeten hebben. Ze zoeken onderdak bij familie en vrienden achter de scheidingslijn of voegen zich bij de duizenden Venlonaren, die in de periode van de bombardementen toevlucht hebben gezocht in kloosters en bij particulieren in Tegelen.
De volgende dag wordt het Sperrgebiet in noordelijke richting uitgebreid. Stelselmatig is er artillerievuur tussen de bezetter en bevrijders. Je moet er altijd op beducht zijn.
Op de bezette oostelijke Maasoever ontstaat in december 1944 een groot gebrek aan voedsel, medicijnen, brandstof, kleding – ja, eigenlijk aan alles. Bovendien gaat bijna wekelijks het gerucht dat de bezetter weldra de bevolking op de oostelijke Maasoever zal dwingen te vertrekken uit het gevaarlijke frontgebied. Een evacuatie met onbekende bestemming is een schrikbeeld. Venlo is weliswaar een puinstad, maar het is hún puinstad, waar de bewoners het liefst blijven.
Jos en Mia van Lokven (particuliere collectie)Zus en broer Mia en Jos van Lokven van de Steenstraat zijn tijdens een van de bombardementen aan de dood ontsnapt. Hun pianowinkel en achterhuis liggen in puin. Ze besluiten op donderdag 16 november naar een woning van kennissen aan de Burgemeester van Rijnsingel te verhuizen. Als ook daar in de buurt bommen vallen, gaan ze verder en vinden onderdak in het patronaatsgebouw van de Heilig Hartparochie. Mia is diepgelovig. Ze schiet de pastoor te hulp waar ze kan en helpt mee in de noodkerk. Op 22 december wordt de kerstgroep geplaatst, compleet met stal en grotten. Mia noteert in haar dagboek: ‘Hoe jammer dat we weer in het donker zitten. Hopelijk hebben we met Kerstmis licht.’ De volgende dag gaat ze in ’t Ven op zoek naar bloemen om het altaar feestelijk te versieren. Door de strenge vorst die heerst, blijken ze bevroren te zijn. Ze komt met zes potjes rode cyclamen terug: ‘weliswaar bevroren, doch beter dan niets. Ik plaatste ze tussen de beelden voor de grot.’ Later die dag hoort Mia dat er nog chrysanten staan in kassen van teler Smeets. ‘We plukten onze armen vol. Het was werkelijk een weelde voor het oog. Alle kleuren waren voorhanden behalve wit. Dat zou juist zo mooi geweest zijn voor Kerstmis. Maar we waren toch erg blij dat we nog bloemen kregen. Broer Jos heeft vandaag het harmonium puik in orde gekregen, niettegenstaande hem de meeste gereedschappen ontbraken. Dat pleit dus voor de goeie vakman,’ schrijft ze niet zonder familietrots.
Theo Noldus, 1946 ( collectie familie)
Brandstoffenhandelaar Theo Noldus van de Heutzstraat heeft eind november een veilige plek gevonden in Huis Lovendaal in ’t Ven. Het karakteristieke pand wordt in die penibele dagen bewoond door de van origine Duitse familie Hoffmann en is een toevlucht voor een grote groep bewoners uit de binnenstad. In de dagen voor Kerstmis wordt een koortje van evacués geformeerd. Het zal kerstliedjes zingen in de nachtmis, die in Lovendaal gepland staat. Theo Noldus schrijft in zijn dagboek, dat er ‘flink geoefend wordt voor de zang met Kerstmis’. Opmerkelijk is dat ook een Duitse Feldwebel deel uitmaakt van het gelegenheidskoor.
Kerstavond 1944 breekt aan. Het bataljon Fallschirmjäger, dat het Sperrgebiet bewaakt, is met onbekende bestemming vertrokken, meldt archivaris Kees Kokke; ‘Wachtposten zijn ingetrokken en velen maken daarvan gebruik om nog levensmiddelen en goederen uit hun huizen te halen.’ ‘In de Kerstnacht,’ meldt hij aangedaan ‘zijn 2 kinderen van honger en koude gestorven, terwijl afgelopen dagen 8 kinderen, afkomstig uit de schuilkelder in de Rummerstraat, bij het ziekenhuis werden binnengebracht, die de hongerdood nabij zijn. Zij waren blauw van de kou en hun lichaampjes waren gezwollen. De winter is ingevallen en het heeft de laatste nachten 7 tot 8 graden Celsius gevroren.’
We
keren in deze Kerstnacht van het oorlogsjaar 1944 terug naar Huis Lovendaal en slaan
het schrift open, waarin Lies Hendrickx van de Vleesstraat haar memoires in een
prachtig, regelmatig handschrift heeft genoteerd. Lies is de verloofde van Theo
Noldus en is bij hem in ’t Ven op bezoek: ‘Kerstmis. 25 December Maandag. Een
heerlijke Kerstdag was ’t voor ons en alle die bij ons waren. We zullen deze
dag nooit vergeten. 4 uur begon de Hoogmis. Voor de Mis zongen we Stille Nacht
– Heilige Nacht. Alles ging zoo fijn en innig. ’t Was zoo plechtig en
indrukwekkend. Pater Eric leest erg mooi, ’t is en prachtpriester. Hij heeft
zoo’n mooie preek gehouden, met persoonlijke aanhalingen, ’t was te mooi om te
vertellen. We waren in een echte vrede feeststemming. De Feldwebel zong en bad
mee, wij zongen en baden ook voor hem mee. We hoorden nu veel meer bij elkaar dan
eerst.’
Wiel Vestjens
Vijandschap viel weg in Lovendaal. Een identiek kerstverhaal werd mij verteld door Wiel Vestjens. Ook het gezin Vestjens ontvlucht in het najaar van 1944 de door bombardementen geteisterde binnenstad. Bij oma aan de Zand-Arabiëweg wordt onderdak gevonden. De groep evacués daar groeit alsmaar. Bij zijn oma komen regelmatig Duitse soldaten. Het zijn jonge jongens, die eigenlijk maar een ding willen: naar huis, naar Mutti. Ze delen hun Kuch, hard soldatenbrood, met de familie Vestjens. Op Kerstdag gaat Wiel met zijn ouders naar de mis, die opgedragen wordt bij bakker Zeelen aan de Van Postelstraat. Er zitten en staan zo’n twintig tot dertig mensen. Opeens ziet de achtjarige een bekend gezicht. Een van de jonge Duitse militairen, die door heimwee gekweld bij oma aan de keukentafel had zitten huilen, is er. Niet in uniform, maar in burgerkleding. Wiel stoot zijn vader aan en stamelt geschrokken en verbaasd: “Pap, dao zit unne Pruùs!” Zijn vader vertelt, dat in tijden van nood mensen die geborgenheid zoeken, geen Pruùse zijn maar gewoon medemensen.’
Reageren? Stuur Sef Derkx een e-mail; floddergats@xs4all.nl.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten