dinsdag 21 december 2021

De Lourdesgrot!

- door Pieter Duijf - 

In de jaren zestig zat ik op de jongensschool (later De Kiësstolp) en ben ik ook een tijdje lid geweest van het jongenskoor van de Andreasparochie. Als je goed kon zingen, dan was het welhaast een verplichting om bij de koorknaapjes van ’meister’ Jan Kroonenberghs, bijgenaamd ‘De Kroen’, aan te schuiven.  Één keer per week, op donderdagavond, repeteerden we in de kerk. Als het tegen de feestdagen liep, dan werd de frequentie opgevoerd tot soms wel drie keer in de week. Ik had bij tijd en wijle het idee dat ik in de kerk woonde. De ‘meister’ was een strenge maar rechtvaardige onderwijzer. Hij was iemand van de oude stempel en hoorde tot de notabele heerschappen van het dorp. Zijn invloed reikte tot in de gemeenteraad en hij kon aan de Arcense vergadertafel met collega-raadsleden urenlang bekvechten en bakkeleien of  het woord ‘Dorpstraat’ nu  met één ‘s’ of met dubbel-’s’ geschreven diende te worden. Toen ging het tenminste nog ergens over  in de lokale politiek.

De ‘meister’ stond zogezegd midden in de gemeenschap. Zijn paradepaardjes waren de dameskorfbalclub Swift en het jongenskoor, waarvan hij dirigent was. Als je hem voor de allereerste keer hoorde voorzingen, dan had je moeite om je lach te onderdrukken. Het leek wel of zijn tonen niet met de longen geproduceerd werden, maar met de darmen. Hij telde voor we inzetten niet af, maar riep bij ieder beginnend lied de kreet ‘Sam’. Pas veel later vernam ik dat hij hiermee ‘samen’ bedoelde. Om de juiste maat aan te geven cirkelde hij voortdurend zijn rechterhand om zijn linker. Aan het orgel zat Jan ‘de köster’ Berden. Het was een zeer devote omgeving en tijd.


Alles was met de kerk verbonden in die dagen, zelfs als we kattenkwaad wilden uithalen. Dan was de Lourdesgrot opzij van de kerk en achter het Scholtishuis een vanzelfsprekend toevluchtsoord. De ijzeren poort was vaker open dan dicht. Als je dingen wilde uithalen die het daglicht niet konden velen kon je je daar gemakkelijk schuilhouden. Pastoor Linssen was destijds de parochieherder, die zorgvuldig waakte over zijn schaapjes. De pastoor was een liefhebber van een kelk goede wijn. Van water bij de wijn doen wilde hij niets weten. Ook hield hij van een goede sigaar. De bolknak van Hofnar was onbetwist zijn favoriet.

Na een repetitie of een mis -ik weet het niet meer zo precies- vond ik op een van de achterste banken ooit zo’n sigaar. Het doosje lucifers lag ernaast. Toentertijd vond ik sigarenlucht nog heerlijk om op te snuiven.

De verleiding was groot om de sigaar, die daar zo verleidelijk lag, in een waas van verstandsverbijstering mee te nemen. Ik verschanste me met mijn prooi achter het altaar naast het Mariabeeld. Ik prevelde wat lieve woordjes tot de heilige maagd in de hoop niet betrapt te worden, stak de sigaar op en genoot een kwartier lang. Het moet een soort blowen zijn geweest. Een blauwgrijze walm verspreidde zich alras in en om de grot, die gebouwd was van kippengaas en slecht hechtend cement. De vorm van deze sacrale bouwval was geboetseerd als een soort papier-maché. 

Ik rookte de sigaar tot op het allerlaatste stompje op. Het was tijd om naar huis te gaan, een wandeltocht van nog geen 150 meters. Mijn ouderlijk huis stond aan de Oude Venloseweg. Het werd een barre duizelingwekkende tocht. Duizelingwekkend niet vanwege de snelheid maar omdat het me groen en geel voor ogen werd en het me dun door de korte broek en langs de benen naar beneden liep. Thuis aangekomen zocht ik meteen het toilet op, verschoonde me en wikkelde mijn onderbroek in een oude handdoek en begroef het onwelriekende aandenken even buiten de afrastering van onze tuin.

Mijn moeder moet het gemerkt en geroken hebben, zei niets en glimlachte alleen maar. Daarna heb ik nooit meer een sigaret of sigaar aangeraakt. Met dank aan pastoor Linssen en de Lourdesgrot…

Reageren? Stuur Pieter Duijf een e-mail: piedu12@yahoo.com.

 

1 opmerking: